Poetry International Poetry International
Gedicht

Julian Talamantez Brolaski

WE BIRDS

WIJ VOGELS

. . . nutteloze metiers . . . mijn welkom in een soort kippenhok, met uw vogels welnemen.
 – Evan Kennedy
 
ik open mijn ongeschikte snavel.
 – Dawn Lundy Martin
(met regels van Brent Cunningham en Nicole Wallace)
 

het eerste valse voorjaar is er
de vieze sneeuw is aan het smelten
wij vogels
strekken onze nek uit naar de worm
geloven dat je een oogje moet toeknijpen om hem te krijgen
wij ruiden te vroeg
voorjaar week steeds verder terug terwijl het ons ertoe verleidde
in cryptovaluta te handelen
& mt. gox is bankroet.
 
wij vogels vliegen
de oranje lucht in verlicht
tegen de grauwe flits boven de marcy st. projects
– kleintje breekt vlucht op –
hoe lang moet ik in mijn rol blijven
 
de zon – eindelijk – zag er niet uit
als die ene die op stoom vol lef voor ons zweefde
de laatste keer dat een mens zich met sidderende neus
aftekende tegen het toneel van verwoesting
 
een brandweerwagen waarvan de wielen
profi portretten uitdraaien de taal der vissen spreken
die onderscheid kunnen maken tussen civiele, nautische
en astronomische schemer
 
mij, steenduif, mij kokmeeuw, rat van de lucht
worm gewiekt als een arend
wordt gezegd dat ik
meer van alles krijg
meer koek
meer wormen
meer openingen en dingen om in de openingen te stoppen
 
twee paarden slagen waar de wagen faalde
ondanks hun onhandigheid en hun gezichtsblindheid
ik raakte mijn fortuin kwijt aan het wilde zwijn wat mij doorboorde
ik drukte mijn oog tegen het sleutelgat en viel weg
de wetenschapper wees naar de verraderlijke sneeuwpantermest
en zei ‘vanuit het perspectief van mijn eigen soort groet ik u’
 
zijn wij niet allen slechts wormen in de wind
die onszelf aan een tak proberen te hechten?
‘je weet dat het koud is als de bergen blauw worden’
hagedis die lijkt op een dandylion
beatle die lijkt op een steen
wiens vaardigheid in het vangen van vissen
als water van een eendenrug,
slechts een beer in de rivier die zijn vacht uitschudt
 
beer met een voorliefde voor vis
vogel met een voorliefde voor krabkoekjes
rivier die aan twee walletjes kabbelde
 
moeizame boerenkinkel in het ondiep
weet niet hoe je moet roken neuken drinken
werd uiteindelijk gedwongen het vlees te eten
 
Shakespeare had geen zuster maar een meester
zei ik tegen de hond, jij bent ieder schepsel
en-bij-’t-gebabbel-van-de sterren-in-de-nacht
wie verkiest het veerkrachtige gras boven het zilte asfalt
 
wij vogels gaan de melkrivier af
tussen de okeren klippen
in het besef dat leven afhankelijk is van het eten van lichamen door andere lichamen
er vertoont zich een arm of een kanaal of een dal
uitgedroogde begonia
lankmoedige aloë
en tot overmaat van ramp was het einde der tijden nabij
één vogel noemde het ‘de grim de la grim’
 
er werden kaarsen aangevoerd
– mm geplaatst – bij wijze van geschenk
gazelle-predator
predator-gazelle
een sneeuwpanter in sneeuw
het was een complete beestenbende
studenten die opleidingen in een ‘winkelwagentje’ plaatsen
 
nu eens was het een dardrone
dan weer een dwerggnoom
die ging zitten op een rotssteen
die zich op bevel kon laten verdwijnen
die een vat van wijsheid leek
 
door oa. dingen te zeggen als ‘stel je een collie voor
helemaal van meloenen gemaakt –
meloen-collie’
het gezicht, het gezicht van degene die jouw medicijnen nam
 
ik hou niet minder van sneeuwpanters
maar meer van vogels
omgezet in aversie
omgezet in een versie a
 
maart is afwisselend een leeuwtjeslam, een lammetjesleeuw
ontkoppel ons van onze misdaad
waar kastelen paarden zijn
voorwerpen van vuur of oorlog
kus ons op onze gescheurde lip, onze bloederige snuit, onze verbogen snavel
er komt iets slechts onze kant op
boeken zullen van langwerpige kolen worden gemaakt
griffels van vloeibaar metaal
 
ik weet hoe het verhaal zou moeten luiden
en wat mijn plek erin moest zijn
tegen de tijd dat het niet meer uit had moeten maken
had m’n knar het schompes gegeven
en het creatuur dat op de steile rotsen klautert
onze-lieve-vrouwe-dinges
 
noch zullen wij technologie aanwenden
noch zullen wij het aanleggen van waar we zitten op drie meter
afstand tegenover elkaar
wie het creatuur zelf is en niet zijn avator, voorlopig althans
de bergtoppen geven geen krimp
als de lawine zich in beweging zet
 
wij vogels plukken niet aan de
koeken bestemd voor osiris
aan die oostkant van de engten
van wiens haar men dacht dat het van lapis was
 
uiteindelijk moesten we allen wormen eten
uiteindelijk hadden we alleen – wormen te eten
uiteindelijk hadden we allen wormen te eten.

WE BIRDS

. . . senseless metiers . . . my welcome into a kind of gaggle, if you birds will.
–Evan Kennedy

I open my unfit beak.
 –Dawn Lundy Martin
(with lines by Brent Cunningham and Nicole Wallace)


the first false spring is here
the dirty snow is melting
we birds
arch our neck for the worm
believe in turning a blind eye to get it
we molted too soon
spring was receding ever as it tempted us
to deal in cryptocurrencies
& mt. gox is bust.
 
we birds fly into
the orange sky illumined
against the gray flash above the marcy st. projects
—little one breaks flock—
how long do I have to stay in character
 
the sun—finally—bore no resemblance
to the one who floated before us all asteam with moxie
the last time a human stood, nose quivering
against the scene of devastation
 
a firetruck whose wheels spin out
profesh-grade portraits that speak in fish language
who can distinguish between civil, nautical
and astronomical twilight
 
I, rockdove, I, seagull, rat of the sky
worm winged like an eagle
am told I am getting
more of everything
more cake
more worms
more orifices and things to go in the orifices
 
two horses succeed where the truck failed
despite their clumsiness and their face blindness
I lost my fortune to the wild boar what gored me
I pressed my eye to the keyhole and fell away
the scientist was pointing to the tell-tale snow leopard scat
saying ‘from my own species-perspective, I salute you’
 
aren’t we all just worms in the wind
trying to stick ourselves to a branch?
‘you’ll know it’s cold when the mountains turn blue’
lizard that looks like a dandylion
beatle that looks like a rock
whos skill in catching fishes
like water off a duck’s back,
only a bear in the river shaking its coat
 
bear with a fondness for fishes
bird with a fondness for crabcakes
river that flows both ways
 
painful rube in the shallows
don’t know how to smoke fuck drink
eventually was made to eat the meat
 
Shakespeare had a sovereign not a sister
I said to the dog, you’re every creature
and-if-the-stars-do-seem-in-night-to-prate
who prefers the springy grass to the salted concrete
 
we birds go down to the milky river,
between the ochre cliffs
knowing life depends on the consumption of bodies by other bodies
an arm or a channel or a valley reveals itself
parched begonia
long suffering aloe
to top it off, it was the end times
one bird called it ‘la grim de la grim’
 
candles were conveyed
—mm placed—as if a gift
gazelle-predator
predator-gazelle
a snow leopard in snow
the whole thing was a mare’s nest
students place classes in a ‘shopping cart’
 
now it was a drone
now it was a gnome
that sat itself on a rock
that cd disappear itself at will
that seemed to dispense wisdom
 
saying things like, ‘picture a collie
made entirely of melons—
melon-collie’
the face, the face of the one that took your meds
 
I love not snow leopards the less
but birds more
converted into aversion
converted into a version
 
march is by turns a lionish lamb, a lambish lion
uncouple us from our crime
where castles are horses
objects for fire or war
kiss us on our split lip, our bloody snout, our bent beak
something wicked this way comes
books will be made of oblong coal
styluses of liquid metal
 
I know what the story is supposed to be
and supposedly my place innit
by the time it was not supposed to have mattered
I had given up my crumpet
and the creature that climbs on the high crags
something-saint-mary
 
nor will we use technology
nor will we hook up from where we’re sitting ten feet
across from each other
who is the creature itself and not its avator, at least for now
the mountaintops don’t flinch
as the avalanche gets going
 
we birds do not pluck at the
cakes given to osiris
on that eastern side of the narrows
whos hair was thought to be made of lapis
 
in the end, we all had to eat worms.
in the end, all we had to eat—was worms.
in the end, we all had worms to eat.
Close

WIJ VOGELS

. . . nutteloze metiers . . . mijn welkom in een soort kippenhok, met uw vogels welnemen.
 – Evan Kennedy
 
ik open mijn ongeschikte snavel.
 – Dawn Lundy Martin
(met regels van Brent Cunningham en Nicole Wallace)
 

het eerste valse voorjaar is er
de vieze sneeuw is aan het smelten
wij vogels
strekken onze nek uit naar de worm
geloven dat je een oogje moet toeknijpen om hem te krijgen
wij ruiden te vroeg
voorjaar week steeds verder terug terwijl het ons ertoe verleidde
in cryptovaluta te handelen
& mt. gox is bankroet.
 
wij vogels vliegen
de oranje lucht in verlicht
tegen de grauwe flits boven de marcy st. projects
– kleintje breekt vlucht op –
hoe lang moet ik in mijn rol blijven
 
de zon – eindelijk – zag er niet uit
als die ene die op stoom vol lef voor ons zweefde
de laatste keer dat een mens zich met sidderende neus
aftekende tegen het toneel van verwoesting
 
een brandweerwagen waarvan de wielen
profi portretten uitdraaien de taal der vissen spreken
die onderscheid kunnen maken tussen civiele, nautische
en astronomische schemer
 
mij, steenduif, mij kokmeeuw, rat van de lucht
worm gewiekt als een arend
wordt gezegd dat ik
meer van alles krijg
meer koek
meer wormen
meer openingen en dingen om in de openingen te stoppen
 
twee paarden slagen waar de wagen faalde
ondanks hun onhandigheid en hun gezichtsblindheid
ik raakte mijn fortuin kwijt aan het wilde zwijn wat mij doorboorde
ik drukte mijn oog tegen het sleutelgat en viel weg
de wetenschapper wees naar de verraderlijke sneeuwpantermest
en zei ‘vanuit het perspectief van mijn eigen soort groet ik u’
 
zijn wij niet allen slechts wormen in de wind
die onszelf aan een tak proberen te hechten?
‘je weet dat het koud is als de bergen blauw worden’
hagedis die lijkt op een dandylion
beatle die lijkt op een steen
wiens vaardigheid in het vangen van vissen
als water van een eendenrug,
slechts een beer in de rivier die zijn vacht uitschudt
 
beer met een voorliefde voor vis
vogel met een voorliefde voor krabkoekjes
rivier die aan twee walletjes kabbelde
 
moeizame boerenkinkel in het ondiep
weet niet hoe je moet roken neuken drinken
werd uiteindelijk gedwongen het vlees te eten
 
Shakespeare had geen zuster maar een meester
zei ik tegen de hond, jij bent ieder schepsel
en-bij-’t-gebabbel-van-de sterren-in-de-nacht
wie verkiest het veerkrachtige gras boven het zilte asfalt
 
wij vogels gaan de melkrivier af
tussen de okeren klippen
in het besef dat leven afhankelijk is van het eten van lichamen door andere lichamen
er vertoont zich een arm of een kanaal of een dal
uitgedroogde begonia
lankmoedige aloë
en tot overmaat van ramp was het einde der tijden nabij
één vogel noemde het ‘de grim de la grim’
 
er werden kaarsen aangevoerd
– mm geplaatst – bij wijze van geschenk
gazelle-predator
predator-gazelle
een sneeuwpanter in sneeuw
het was een complete beestenbende
studenten die opleidingen in een ‘winkelwagentje’ plaatsen
 
nu eens was het een dardrone
dan weer een dwerggnoom
die ging zitten op een rotssteen
die zich op bevel kon laten verdwijnen
die een vat van wijsheid leek
 
door oa. dingen te zeggen als ‘stel je een collie voor
helemaal van meloenen gemaakt –
meloen-collie’
het gezicht, het gezicht van degene die jouw medicijnen nam
 
ik hou niet minder van sneeuwpanters
maar meer van vogels
omgezet in aversie
omgezet in een versie a
 
maart is afwisselend een leeuwtjeslam, een lammetjesleeuw
ontkoppel ons van onze misdaad
waar kastelen paarden zijn
voorwerpen van vuur of oorlog
kus ons op onze gescheurde lip, onze bloederige snuit, onze verbogen snavel
er komt iets slechts onze kant op
boeken zullen van langwerpige kolen worden gemaakt
griffels van vloeibaar metaal
 
ik weet hoe het verhaal zou moeten luiden
en wat mijn plek erin moest zijn
tegen de tijd dat het niet meer uit had moeten maken
had m’n knar het schompes gegeven
en het creatuur dat op de steile rotsen klautert
onze-lieve-vrouwe-dinges
 
noch zullen wij technologie aanwenden
noch zullen wij het aanleggen van waar we zitten op drie meter
afstand tegenover elkaar
wie het creatuur zelf is en niet zijn avator, voorlopig althans
de bergtoppen geven geen krimp
als de lawine zich in beweging zet
 
wij vogels plukken niet aan de
koeken bestemd voor osiris
aan die oostkant van de engten
van wiens haar men dacht dat het van lapis was
 
uiteindelijk moesten we allen wormen eten
uiteindelijk hadden we alleen – wormen te eten
uiteindelijk hadden we allen wormen te eten.

WE BIRDS

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère