Poetry International Poetry International
Gedicht

Charl-Pierre Naudé

THE MAN WHO SAW LIVINGSTONE

The man who had seen Livingstone was now virtually blind.
When was it the Englishman trudged into Africa – the 1850s, 1860s? He and his troupe, their mosquito nets
and their trunks, the great explorer dead 
      soon after...
Lifetimes ago. (“Difficult for his age
to be gauged” – a report in a daily, in the early sixties.)
So the old man, who as a young boy had seen Livingstone,
was revered among his people, and others too.
A national treasure, a roving museum piece.
They would push him between towns in a modified wheelbarrow,
ululating in front and behind in an endless serpentine row
along a narrow mud track cleaving through dense bush
from clearing to clearing, not without casualty.
For miles and miles and days on end, the old man bobbing
patiently in his iron cup, eyes rolled upward, legs folded in.
Or he would enter a town in a sidecar attached to a tandem
pedalled by two, thronged by his entourage blowing whistles
and pumping hooters while ecstatic villagers swept
the dust road for the approach, with palm leaves and straw brooms.
Like Livingstone himself being welcomed by the crowds
of London, slowly making his way towards Buckingham Palace.
And the curious there, from far and wide, to pay their respects.
To gawk in admiration at the only man alive (oblivious with age)
who’d seen The Discoverer with his own eyes one morning
in 1870 from behind a shrub, within earshot of the Great Water –
swapping copper and incense for directions.
What a strange sight, a translucent traveller:
made entirely of soul, a man without a body!      
And they’d kiss his feet, and feel his spoon eyelids
after coughing up a fee at the doors of the community hall.
An historian came from Europe to make notes:
somewhere in the old fossil was buried
a first-hand memory, a living picture, of Livingstone.
The expert tilted the old head like a magic lantern
and peered into its eyes for the elusive image.
In the play of leaves coming through the window, yes there:
the adventurer, gesturing wildly, waving on the bearers.
A flash of shadow of the overhead fan, clear as day:
a bird sweeping past, the moment he asked about the Falls.
The old man was waning fast, a hundred and twenty years old.
All that was left of him was that image of the pioneer.
Isn’t it a pioneer,
                              who becomes a hundred and twenty years old?
They took him out on a stretcher, one man at the back and one
in front, and gently put him down next to his wooden trunk.
Nothing final, just a breather for the porters...
And thus, he became Livingstone – even Marco Polo –
an aristocrat in his sedan chair transported
into Infinity, an explorer
                                          of purest water.

DE MAN DIE LIVINGSTONE NOG GEZIEN HAD

De man die Livingstone nog gezien had, was eigenlijk al blind.
Hoelang geleden strompelde hij Afrika binnen – jaren vijftig, zestig van de 19e eeuw?
Livingstone en zijn gezelschap, hun klamboes 
en hun houten kisten, de grote ontdekker die kort daarna zou sterven…
Tijden geleden. (Moeilijk om zijn leeftijd te peilen
uit een krantenbericht van begin jaren zestig.)
De oude man die Livingstone als kind gezien had, werd - heel begrijpelijk -
hoogst vereerd en door zijn omgeving op handen gedragen, en ook door vreemdelingen:
een nationaal kleinood, een rondreizend museumstuk.
Zijn ululerende stamgenoten hebben hem in een omgebouwde kruiwagen
van dorpje naar dorpje geduwd, vooruit en daarna in een eindeloze
kronkelgang een spoor getrokken in het nauwe modderpaadje
door dicht bos, van open vlakte naar open vlakte, niet zonder ongevallen;
kilometers lang en dagen achtereen zonder ophouden, de oude man geduldig
dobberend in zijn ijzeren kopje, ogen omhoog gericht, oogleden dicht, benen naar binnen gevouwen.
Of hij kwam in een dorpje aan, in een zijspan vastgebonden aan een tandem
die door twee mensen werd gepeddeld, zijn gevolg samendrommend en op fluitjes
blazend en met toeters in de weer, terwijl extatische dorpelingen de stofstraat aanveegden
voor de in aantocht zijnde optocht, met palmbladeren en strooien bezems.
Zoals op de dag dat Livingstone zelf in Londen
door de schare werd verwelkomd, langzaam op weg naar Buckingham Palace.
En de nieuwsgierigen daar, van heinde en verre, om hun respect te betonen.
En met open mond staarde men naar de enige nog in leven zijnde man –   
nu kinds van ouderdom – die de beroemde pionier
met eigen ogen op zekere ochtend in 1870
vanachter een struik toesprak, binnen gehoorafstand van het Grote Water:
hoe hij naar de weg vroeg in ruil voor wierook en koper.
Hoe vreemd dat in ogenschouw te nemen, een doorschijnende reiziger,
helemaal van ziel gemaakt, een mens zonder lijf!
Zijn voeten werden gekust, de omgekeerde lepels van zijn ogen betast
na een fooitje bij de deuren van het gemeenschapscentrum.
Een historicus uit Europa was meegekomen om aantekeningen te maken:
ergens in dat fossiel schuilde een ervaring uit de eerste hand,
een levend prentje, van de grote Livingstone.
De kenner kantelde het oude grijze hoofd als een toverlantaarn
en tuurde diep in zijn ogen naar het ontwijkende geheugenbeeld.
In de schaduwdans van bladeren die door het raam over zijn gezicht speelde, ja, daar:
de avonturier, die wild gebaarde; zijn dragers de weg naar voren wees.
De schaduw van de snorrende ventilator flitste, helder als daglicht:
een vogel die voorbij vloog, precies toen hij vragen stelde over de Waterval.
De oude man was bezig in rap tempo weg te kwijnen, honderdtwintig jaar oud.
Wat er nog van hem over was, was dat prentje van de pionier.
Is een honderdtwintigjarige
                                                             dan geen pionier?
Op een brancard hebben ze hem weggedragen, een man ervoor
en een man erachter, en hem naast zijn houten kist neergezet.
Niet het einde van de reis, maar zo konden de dragers even op adem komen…
En zo werd hij Livingstone, Marco Polo zelfs,
een adellijke figuur op zijn draagstoel over de verste voorpost
het Oneindige in — een ontdekker van het zuiverste water.

DIE MAN WAT LIVINGSTONE GESIEN HET

Die man wat Livingstone gesien het, was feitlik reeds blind.
Hoe lank gelede het hy Afrika ingestrompel – die 1850’s, 1860’s?
Livingstone en sy geselskap, hul muskietnette
en hul houtkiste, die groot verkenner wat kort daarna sterwe...
Leeftye terug. (Moeilik om sy jare te peil
volgens ’n koerantberig van die vroeë jare sestig.)
Dus is die ou man, wat toe hy kind was, Livingstone gesien het,
op die hande gedra deur sy mense, deur vreemdelinge ook:
’n nasionale kleinood, ’n rondreisende museumstuk.
Sy ululerende stamgenote het hom in ’n omgeboude kruiwa
van dorpie na dorpie gestoot, vooruit en agterna in ’n eindelose
kronkelgang al met die spoor langs in die nou modderpaadjie,
af deur digte bos, van oopte tot oopte, nie sonder ongevalle nie,
vir myle en myle en dae sonder ophou, die ou man wat geduldig
in sy ysterkoppie dobber, oë omgedop, bene ingevou.
Of hy kom in ’n dorpie aan in ’n sykar, vasgebind aan ’n tandemfiets,
wat deur twee getrap word, sy gevolg wat saamdrom en op fluitjies
blaas en toeters druk terwyl ekstatiese dorpelinge die stofstraat vee
vir die aankomende optog, met palmblare en strooibesems.
Soos die dag toe Livingstone self deur die skare
in Londen verwelkom is, stadig op sy pad na Buckinghampaleis. 
En die nuuskieriges daar, van heinde en ver, om hul respekte te toon.
Om oopmond te staar na die enigste man nog lewend –
nou kinds van die ouderdom – wat die beroemde pionier
met sy eie oë gesien het op ’n bepaalde môre in 1870
van agter ’n struik, binne hoorafstand van die Groot Water:
hoe hy rigting vra in ruil vir wierook en koper.
Hoe vreemd om te aanskou, ’n deurskynende reisiger,
heeltemal van siel gemaak, ’n mens sonder ’n lyf!
Sy voete word gesoen, die omgedopte lepels van sy ooglede betas
ná ’n fooitjie by die deure van die gemeenskapsaal. 
’n Historikus van Europa het gekom om notas te maak:
iewers in dié fossiel skuil ’n eerstehandse ervaring,
’n lewende prentjie, van die grootse Livingstone.
Die kenner het die ou grys kop gekantel soos ’n towerlantern
en diep in sy oë getuur vir die ontwykende geheuebeeld.
In die skadudans van blare wat deur die venster oor sy gesig speel, ja daar:
die avonturier, wat wild beduie; sy draers die pad vorentoe wys.
Die woerende dakwaaier se skaduweeflits, helder soos daglig:
’n voël wat verby swiep, net toe hy uitvra oor die Waterval.
Die oue was nou vinnig aan die kwyn, honderd en twintig jaar oud.
Al van hom nog oor, was daardie prentjie van die pionier.
Is ’n honderd en twintig jaar oue
                                                       dan nie ’n pionier nie?
Op ’n draagbaar het hulle hom uitgedra, een man voor
en een man agter, en hom langs sy houtkis neergesit.
Nie die einde van die reis nie, net ’n blaaskans vir die draers...
En só het hy Livingstone, selfs Marco Polo geword,
’n adellike op sy draagstoel oor die verste voorpos
die Oneindige in, ’n ontdekker
                                                   van die suiwerste water.
Close

DE MAN DIE LIVINGSTONE NOG GEZIEN HAD

De man die Livingstone nog gezien had, was eigenlijk al blind.
Hoelang geleden strompelde hij Afrika binnen – jaren vijftig, zestig van de 19e eeuw?
Livingstone en zijn gezelschap, hun klamboes 
en hun houten kisten, de grote ontdekker die kort daarna zou sterven…
Tijden geleden. (Moeilijk om zijn leeftijd te peilen
uit een krantenbericht van begin jaren zestig.)
De oude man die Livingstone als kind gezien had, werd - heel begrijpelijk -
hoogst vereerd en door zijn omgeving op handen gedragen, en ook door vreemdelingen:
een nationaal kleinood, een rondreizend museumstuk.
Zijn ululerende stamgenoten hebben hem in een omgebouwde kruiwagen
van dorpje naar dorpje geduwd, vooruit en daarna in een eindeloze
kronkelgang een spoor getrokken in het nauwe modderpaadje
door dicht bos, van open vlakte naar open vlakte, niet zonder ongevallen;
kilometers lang en dagen achtereen zonder ophouden, de oude man geduldig
dobberend in zijn ijzeren kopje, ogen omhoog gericht, oogleden dicht, benen naar binnen gevouwen.
Of hij kwam in een dorpje aan, in een zijspan vastgebonden aan een tandem
die door twee mensen werd gepeddeld, zijn gevolg samendrommend en op fluitjes
blazend en met toeters in de weer, terwijl extatische dorpelingen de stofstraat aanveegden
voor de in aantocht zijnde optocht, met palmbladeren en strooien bezems.
Zoals op de dag dat Livingstone zelf in Londen
door de schare werd verwelkomd, langzaam op weg naar Buckingham Palace.
En de nieuwsgierigen daar, van heinde en verre, om hun respect te betonen.
En met open mond staarde men naar de enige nog in leven zijnde man –   
nu kinds van ouderdom – die de beroemde pionier
met eigen ogen op zekere ochtend in 1870
vanachter een struik toesprak, binnen gehoorafstand van het Grote Water:
hoe hij naar de weg vroeg in ruil voor wierook en koper.
Hoe vreemd dat in ogenschouw te nemen, een doorschijnende reiziger,
helemaal van ziel gemaakt, een mens zonder lijf!
Zijn voeten werden gekust, de omgekeerde lepels van zijn ogen betast
na een fooitje bij de deuren van het gemeenschapscentrum.
Een historicus uit Europa was meegekomen om aantekeningen te maken:
ergens in dat fossiel schuilde een ervaring uit de eerste hand,
een levend prentje, van de grote Livingstone.
De kenner kantelde het oude grijze hoofd als een toverlantaarn
en tuurde diep in zijn ogen naar het ontwijkende geheugenbeeld.
In de schaduwdans van bladeren die door het raam over zijn gezicht speelde, ja, daar:
de avonturier, die wild gebaarde; zijn dragers de weg naar voren wees.
De schaduw van de snorrende ventilator flitste, helder als daglicht:
een vogel die voorbij vloog, precies toen hij vragen stelde over de Waterval.
De oude man was bezig in rap tempo weg te kwijnen, honderdtwintig jaar oud.
Wat er nog van hem over was, was dat prentje van de pionier.
Is een honderdtwintigjarige
                                                             dan geen pionier?
Op een brancard hebben ze hem weggedragen, een man ervoor
en een man erachter, en hem naast zijn houten kist neergezet.
Niet het einde van de reis, maar zo konden de dragers even op adem komen…
En zo werd hij Livingstone, Marco Polo zelfs,
een adellijke figuur op zijn draagstoel over de verste voorpost
het Oneindige in — een ontdekker van het zuiverste water.

THE MAN WHO SAW LIVINGSTONE

The man who had seen Livingstone was now virtually blind.
When was it the Englishman trudged into Africa – the 1850s, 1860s? He and his troupe, their mosquito nets
and their trunks, the great explorer dead 
      soon after...
Lifetimes ago. (“Difficult for his age
to be gauged” – a report in a daily, in the early sixties.)
So the old man, who as a young boy had seen Livingstone,
was revered among his people, and others too.
A national treasure, a roving museum piece.
They would push him between towns in a modified wheelbarrow,
ululating in front and behind in an endless serpentine row
along a narrow mud track cleaving through dense bush
from clearing to clearing, not without casualty.
For miles and miles and days on end, the old man bobbing
patiently in his iron cup, eyes rolled upward, legs folded in.
Or he would enter a town in a sidecar attached to a tandem
pedalled by two, thronged by his entourage blowing whistles
and pumping hooters while ecstatic villagers swept
the dust road for the approach, with palm leaves and straw brooms.
Like Livingstone himself being welcomed by the crowds
of London, slowly making his way towards Buckingham Palace.
And the curious there, from far and wide, to pay their respects.
To gawk in admiration at the only man alive (oblivious with age)
who’d seen The Discoverer with his own eyes one morning
in 1870 from behind a shrub, within earshot of the Great Water –
swapping copper and incense for directions.
What a strange sight, a translucent traveller:
made entirely of soul, a man without a body!      
And they’d kiss his feet, and feel his spoon eyelids
after coughing up a fee at the doors of the community hall.
An historian came from Europe to make notes:
somewhere in the old fossil was buried
a first-hand memory, a living picture, of Livingstone.
The expert tilted the old head like a magic lantern
and peered into its eyes for the elusive image.
In the play of leaves coming through the window, yes there:
the adventurer, gesturing wildly, waving on the bearers.
A flash of shadow of the overhead fan, clear as day:
a bird sweeping past, the moment he asked about the Falls.
The old man was waning fast, a hundred and twenty years old.
All that was left of him was that image of the pioneer.
Isn’t it a pioneer,
                              who becomes a hundred and twenty years old?
They took him out on a stretcher, one man at the back and one
in front, and gently put him down next to his wooden trunk.
Nothing final, just a breather for the porters...
And thus, he became Livingstone – even Marco Polo –
an aristocrat in his sedan chair transported
into Infinity, an explorer
                                          of purest water.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère