Poetry International Poetry International
Gedicht

Ken Babstock

CARRYING SOMEONE ELSE’S INFANT PAST A COW IN A FIELD NEAR MARMORA, ONT.

ANDERMANS KIND LANGS EEN KOE IN EEN VELD BIJ MARMORA, ONTARIO, DRAGEN

Zomermuggen koloniseerden haar keukenstroopzwarte ogen, haar flappende,
conische oren. Ze kreunde, een slecht gestemde
tuba, en slierten kwijl dropen
van haar zwart-

op-roze neusgaten als draden van plantensap. Ontwakend uit een ritmisch
dutje in mijn arm, rechtte je wankel je hoofd
en staarde naar de grote hangende huid-
zak, tepels, in droogdok opgebaard

casco van haar ribben, aambeeldkop, en de chocolade-kalmte in haar ogen
die terugkeken toen ik met jou dichterbij kwam, wadend
door guldenroede, koningskaars en distel
allemaal kunstig weggebogen

van jouw zachte, blote voetjes. Mieren wroetten in de vermolmde
koppen van knoestige heiningpalen en waarschuwingsvlaggen
van spinrag en melkplantpluis
markeerden elke stekel van het roestig

prikkeldraad, maar dat was alles wat jou en haar scheidde.
Ik voelde me heel even blij dat ik decor was, marginaal in dit contact,
dit zich ontvouwend bundeltje van weten dat
jij was in

een overgroeide greppel waar de lucht zwol en zich droogschudde
in de looiersboom. Wat werd mij getoond dat ik niet heb behouden?
Wat tuurde terug, lang voordat de gebarsten
klok van zijn naam
van een klepel kwam klinken en het voor altijd omheinde? Weet
dat het plaatsvond, evenwel – jij was een kwijlend hoopje
leven in het groene raadsel. Dat koebeest
herinnert zich

niets meer van jou. Laat cichorei, later in ’t leven, hinderlijke blauwe
sterretjes zijn van voetnoten bij één leeg, voorgoed verloren
uur van jouw vroeg en
vreemd.

CARRYING SOMEONE ELSE’S INFANT PAST A COW IN A FIELD NEAR MARMORA, ONT.

Summer gnats colonized her molasses black eyes, her flicking,
conical ears. She moaned, a badly tuned
tuba, and tassels of ick dripped
from her black-

on-pink nostrils like strings of weed sap. Waking from a rhythmic
nap in my arm, you wobbled your head upright
and stared at the great hanging skin-
bag, teats, dry-docked

hull of her ribs, anvil head, and the chocolate calm in her eyes
that gazed back as I carried you closer, wading
through goldenrod, mulleins, thistle
all artfully bent

clear of your soft exposed feet. Ants worried the punky
tops of knotted fence posts, and caution flags
of gossamer and milkweed fluff
marked each rust-twist

of barb, but that was all that divided you and her. I felt briefly
happy to be prop, peripheral in this exchange,
this unfolding bundle of knowing that
was you in

an over-grown ditch where the air swelled, shaking itself dry
in the sumac. What was I shown that I haven’t retained?
What peered back long before the cracked
bell of its name

came sounding off a tongue’s hammer and fenced it forever? Know
that it happened, though – you were a drooling lump
of living in the verdant riddle. That heifer
remembers

nothing of you. Let chicory, later in life, be bothersome blue
asterisks footnoting one empty, unrecoverable
hour of your early and
strange.
Ken Babstock

Ken Babstock

(Canada, 1970)

Landen

Ontdek andere dichters en gedichten uit Canada

Gedichten Dichters

Talen

Ontdek andere dichters en gedichten in het Engels

Gedichten Dichters
Close

ANDERMANS KIND LANGS EEN KOE IN EEN VELD BIJ MARMORA, ONTARIO, DRAGEN

Zomermuggen koloniseerden haar keukenstroopzwarte ogen, haar flappende,
conische oren. Ze kreunde, een slecht gestemde
tuba, en slierten kwijl dropen
van haar zwart-

op-roze neusgaten als draden van plantensap. Ontwakend uit een ritmisch
dutje in mijn arm, rechtte je wankel je hoofd
en staarde naar de grote hangende huid-
zak, tepels, in droogdok opgebaard

casco van haar ribben, aambeeldkop, en de chocolade-kalmte in haar ogen
die terugkeken toen ik met jou dichterbij kwam, wadend
door guldenroede, koningskaars en distel
allemaal kunstig weggebogen

van jouw zachte, blote voetjes. Mieren wroetten in de vermolmde
koppen van knoestige heiningpalen en waarschuwingsvlaggen
van spinrag en melkplantpluis
markeerden elke stekel van het roestig

prikkeldraad, maar dat was alles wat jou en haar scheidde.
Ik voelde me heel even blij dat ik decor was, marginaal in dit contact,
dit zich ontvouwend bundeltje van weten dat
jij was in

een overgroeide greppel waar de lucht zwol en zich droogschudde
in de looiersboom. Wat werd mij getoond dat ik niet heb behouden?
Wat tuurde terug, lang voordat de gebarsten
klok van zijn naam
van een klepel kwam klinken en het voor altijd omheinde? Weet
dat het plaatsvond, evenwel – jij was een kwijlend hoopje
leven in het groene raadsel. Dat koebeest
herinnert zich

niets meer van jou. Laat cichorei, later in ’t leven, hinderlijke blauwe
sterretjes zijn van voetnoten bij één leeg, voorgoed verloren
uur van jouw vroeg en
vreemd.

CARRYING SOMEONE ELSE’S INFANT PAST A COW IN A FIELD NEAR MARMORA, ONT.

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère