Poetry International Poetry International
Gedicht

Safiya Sinclair

Pocomania

Pukkumina

Vader onbuigzaam vader ongebroken vader
met de laaghangende buik, vader uit wie ik gekliefd ben,
in geperst, gegoten en omgevormd, vader ik ben gesmeed
in het vuur van jouw ik. Scheurde mijn geaderde huid, één ooglid,
vader mijn zwarte kluwen haar en tanden. Geel en gerimpeld
geboren, vader je nangka, koester mijn overrijp vlees.
Vader je eerste dochter nu afgehakt aan de enkels, vader
je zwarte machete. Ik herinner me je gladde geur, je zee-duister,
je rum-schuim, jeremieerde en smeerde mijn natte gelei over
je wang uit. Vader vergeef mij onmogelijke eisen. Ik roep je op
in gewoven baret, Leeuw van Juda, Vader je rood, goud,
en groen. Vader een vlag die ik zwaai/ vader een vlag die ik verbrand.
Vader die binnensnelt op een boot van walvisgeraamte,
zijn lichaam in wit gewikkeld als een orthodoxe priester. Vader
en zijn nest van vrouwelijke volgelingen, zijn baardkamster, zijn Primula,
zijn Dahlia, zijn Nagasaki kersenbloesem. Moeder en ik hoorden daar nooit bij.
Vader die me wast in eucalyptus, in knoflook, in Canadese geelwortel.
Die mijn duiveluitdrijving bevadert. Vader de scherpe pekel van mijn zee.
Die geluiden maakt die alleen het hart kan voelen. Vader een wroetend
insect, zijn kleine inkeping. Geen blaten maar een warm gorgelen –
Dochter die deze wereld als horde betreedt. Vader je gestrande beest,
je weeklachten in het zand. Moeder haar rood gebeente dat komt kloppen.
Moeder haar rood gebeente dat komt kloppen op de planken vloer,
mijn moeder die klop-klopt op zijn schedel als hij droomt.
Aan je deur krabt, mijn droog geratel in morsealfabet:
Vader Laat me erin. Met de tandeloze geesten die in ons varen,
Vader het gespleten kuitbeen waar het merg moet roesten –
Vader het zachte geroffel in mijn oor. Dochter die haar bekende
kattenkwaad ontwiedt. Moeder die op de ribbenkast tingelt: Ik ben hier.

Pocomania

Father unbending father unbroken father
with the low-hanging belly, father I was cleaved from,
pressed into, cast and remolded, father I was forged
in the fire of your self. Ripped my veined skin, one eyelid,
father my black tangle of hair and teeth. Born yellowed
and wrinkled, father your jackfruit, foster my overripe flesh.
Father your first daughter now severed at the ankles, father
your black machete. I remember your slick smell, your sea-dark,
your rum-froth, wailed and smeared my wet jelly across
your cheek. Father forgive my impossible demands. I conjure you
in woven tam, Lion of Judah, Father your red, gold,
and green. Father a flag I am waving/father a flag I am burning.
Father skittering in on a boat of whale skeleton,
his body wrapped in white like an Orthodox priest. Father
and his nest of acolyte women, his beard-comber, his Primrose,
his Dahlia, his Nagasaki blossom. Mother and I were none of them.
Father washing me in eucalyptus, in garlic, in goldenseal.
Fathering my exorcism. Father the harsh brine of my sea.
Making sounds only the heart can feel. Father a burrowing
insect, his small incision. No bleat but a warm gurgle –
Daughter entering this world a host. Father your beached animal,
your lamentations in the sand. Mother her red bones come knocking.
Mother her red bones come knocking at the floorboards,
my mother knock-knocking at his skull when he dreams.
Scratching at your door, my dry rattle of Morse code:
Father Let me in. With the mash-mouth spirits who enter us,
Father the split fibula where the marrow must rust –
Father the soft drum in my ear. Daughter unweeding
her familiar mischief. Mother jangling the ribcage: I am here.
Close

Pukkumina

Vader onbuigzaam vader ongebroken vader
met de laaghangende buik, vader uit wie ik gekliefd ben,
in geperst, gegoten en omgevormd, vader ik ben gesmeed
in het vuur van jouw ik. Scheurde mijn geaderde huid, één ooglid,
vader mijn zwarte kluwen haar en tanden. Geel en gerimpeld
geboren, vader je nangka, koester mijn overrijp vlees.
Vader je eerste dochter nu afgehakt aan de enkels, vader
je zwarte machete. Ik herinner me je gladde geur, je zee-duister,
je rum-schuim, jeremieerde en smeerde mijn natte gelei over
je wang uit. Vader vergeef mij onmogelijke eisen. Ik roep je op
in gewoven baret, Leeuw van Juda, Vader je rood, goud,
en groen. Vader een vlag die ik zwaai/ vader een vlag die ik verbrand.
Vader die binnensnelt op een boot van walvisgeraamte,
zijn lichaam in wit gewikkeld als een orthodoxe priester. Vader
en zijn nest van vrouwelijke volgelingen, zijn baardkamster, zijn Primula,
zijn Dahlia, zijn Nagasaki kersenbloesem. Moeder en ik hoorden daar nooit bij.
Vader die me wast in eucalyptus, in knoflook, in Canadese geelwortel.
Die mijn duiveluitdrijving bevadert. Vader de scherpe pekel van mijn zee.
Die geluiden maakt die alleen het hart kan voelen. Vader een wroetend
insect, zijn kleine inkeping. Geen blaten maar een warm gorgelen –
Dochter die deze wereld als horde betreedt. Vader je gestrande beest,
je weeklachten in het zand. Moeder haar rood gebeente dat komt kloppen.
Moeder haar rood gebeente dat komt kloppen op de planken vloer,
mijn moeder die klop-klopt op zijn schedel als hij droomt.
Aan je deur krabt, mijn droog geratel in morsealfabet:
Vader Laat me erin. Met de tandeloze geesten die in ons varen,
Vader het gespleten kuitbeen waar het merg moet roesten –
Vader het zachte geroffel in mijn oor. Dochter die haar bekende
kattenkwaad ontwiedt. Moeder die op de ribbenkast tingelt: Ik ben hier.

Pocomania

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère