Poetry International Poetry International
Gedicht

Sonja vom Brocke

Walked up Auerstrasse, through the building site and forgot to take note

Walked up Auerstrasse, through the building site and forgot to take note
of which way I had gone – no thread, winding in like a tightening screw like
persuasion, until the town was no longer fastened in fibres. Fever land, cyber land,
cut off, was hardly a destination, for anxiously staying put.

A cemetery, in it a theatre, the old ladies still mothy, swathed 
in their housecoats. Hats of the ravens. Their discordant conference, wreathed
number on number about the ivy tomb. But their fluttering turned to dust (I admit
that I let out a sob).

Sensitive spectre. Afterwards only the single feathers from the hat, which were
not feathers, and fluttered on to the tombstone, which was a tombstone, and
so on, but forever, unrelated in the rumble garden of absence
into which I dissolved.

The clinic of broad daylight outside the walls a chalking-up of sober
time of day. Gauze and wheel bearings took over the lead, the car showroom, in the
wall of a bridge, offered coffee. ‘Take a seat, that close and wings
genuine! This skin is an animal for slaughter, well-stocked, coupling without
obligation and here, the plastic button tames what you say – you say! Are you
listening at all? Are you listening? Not a sound, now you can please get lost.’

Liep de Auerstraße in, door bouwgebied en vergat na te gaan

Liep de Auerstraße in, door bouwgebied en vergat na te gaan
welke weg al achter me lag – geen draad, een binnenwringen en je
binnenpraten tot de stad ophield te sjorren in fibers. Fever-, cyberland,
afgewend, was amper bestemming, voor het bange vertoeven.

Een kerkhof, daarin het theater, de dametjes oud en mottig, in hun
jassen gemuft. Hoeden van raven. Hun kibbelende conferentie die getal na 
getal rond het klimopgraf rankte. Maar hun gegoochel verstoof (ik geef toe
gesnikt te hebben).

Flinke heisa. Daarna alleen nog een paar hoedenveren die geen veren 
waren en op de grafsteen dwarrelden die een grafsteen was, en
zo voorts maar voor altijd, regelrecht in de rommeltuin van de afwezigheid
waarin ik vervolgens opging.

De kliniek van fel licht buiten de muren een opkalken van nuchtere
tijdstippen. Molm en bandendepots bepaalden de tocht, het autohuis, in de
wand van een brug, bood koffie aan. ‘Ga maar zitten, haarscherp en flanken
echt! Dit vel is slachtvee, goed gesorteerd, koepeldak naar believen
en hier, die plastic knop temt, wat je zegt– zeg het maar! Wat krijgen we
nou?! Begrepen? Geen spatjes; ga er maar gewoon vantussen.’

Ging die Auerstraße hoch, durch Baugebiet und vergaß zu verfolgen,
welcher Weg schon hinter mir lag – keine Schnur, ein Hineindrehen wie
Hineinreden, bis die Stadt nicht mehr zurrte in Fibern. Fieber-, Cyberland,
abgetrennt, war kaum Ziel, für den bangen Aufenthalt.

Ein Friedhof, darin das Theater, die alten Damen noch mottig, in ihre
Kittel gemufft. Hüte der Raben. Ihre hadernde Konferenz, die Zahl an
Zahl um das Efeugrab rankte. Doch ihr Gaukeln zerstob (ich gebe zu,
geschluchzt zu haben).

Empfindlicher Spuk. Danach nur die einzelnen Federn vom Hut, die keine
Federn waren, und auf den Grabstein flogen, der ein Grabstein war, und
so fort, aber für immer, unverwandt im Rumpelgarten der Abwesenheit,
in die ich mich löste.

Die Klinik von Hellichtem außerhalb der Mauern ein Aufkalken nüchterner
Uhrzeit. Mull und Radlager übernahmen die Führung, das Autohaus, in der
Wand einer Brücke, bot Kaffee an. »Setzen Sie sich, haarscharf und Flügel
echt! Diese Haut ist ein Schlachtvieh, wohlsortiert, Kuppeln unverbindlich
und hier, der Plastikknopf zähmt, was Sie sagen – sagen Sie! Hör’n Sie
mal?! Hören Sie? Kein Mucks; nun Sie mögen verschwinden.«
Close

Liep de Auerstraße in, door bouwgebied en vergat na te gaan

Liep de Auerstraße in, door bouwgebied en vergat na te gaan
welke weg al achter me lag – geen draad, een binnenwringen en je
binnenpraten tot de stad ophield te sjorren in fibers. Fever-, cyberland,
afgewend, was amper bestemming, voor het bange vertoeven.

Een kerkhof, daarin het theater, de dametjes oud en mottig, in hun
jassen gemuft. Hoeden van raven. Hun kibbelende conferentie die getal na 
getal rond het klimopgraf rankte. Maar hun gegoochel verstoof (ik geef toe
gesnikt te hebben).

Flinke heisa. Daarna alleen nog een paar hoedenveren die geen veren 
waren en op de grafsteen dwarrelden die een grafsteen was, en
zo voorts maar voor altijd, regelrecht in de rommeltuin van de afwezigheid
waarin ik vervolgens opging.

De kliniek van fel licht buiten de muren een opkalken van nuchtere
tijdstippen. Molm en bandendepots bepaalden de tocht, het autohuis, in de
wand van een brug, bood koffie aan. ‘Ga maar zitten, haarscherp en flanken
echt! Dit vel is slachtvee, goed gesorteerd, koepeldak naar believen
en hier, die plastic knop temt, wat je zegt– zeg het maar! Wat krijgen we
nou?! Begrepen? Geen spatjes; ga er maar gewoon vantussen.’

Walked up Auerstrasse, through the building site and forgot to take note

Walked up Auerstrasse, through the building site and forgot to take note
of which way I had gone – no thread, winding in like a tightening screw like
persuasion, until the town was no longer fastened in fibres. Fever land, cyber land,
cut off, was hardly a destination, for anxiously staying put.

A cemetery, in it a theatre, the old ladies still mothy, swathed 
in their housecoats. Hats of the ravens. Their discordant conference, wreathed
number on number about the ivy tomb. But their fluttering turned to dust (I admit
that I let out a sob).

Sensitive spectre. Afterwards only the single feathers from the hat, which were
not feathers, and fluttered on to the tombstone, which was a tombstone, and
so on, but forever, unrelated in the rumble garden of absence
into which I dissolved.

The clinic of broad daylight outside the walls a chalking-up of sober
time of day. Gauze and wheel bearings took over the lead, the car showroom, in the
wall of a bridge, offered coffee. ‘Take a seat, that close and wings
genuine! This skin is an animal for slaughter, well-stocked, coupling without
obligation and here, the plastic button tames what you say – you say! Are you
listening at all? Are you listening? Not a sound, now you can please get lost.’
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère