Poetry International Poetry International
Gedicht

Jan de Roek

In hoc signo

In this world of listed buildings
of comics, singers, couturiers, travel agencies and novelists
not of poets, in this world, this laundry
of civil servants, in this world of meetings,
of meetings with the same, the eternal speakers and writers
in this silk-lined time of minks and furs, in this dolled-up
cautious time, this paper time of paper
people, this time of insurances and shrieking popes
in this dulling time, not of poets,
of copywriters, of journalists and advertising
tonight, as a poet, I lend this occasional poem – as you will see.
In this time of rubber stamps and counters, of forms,
not of hands, in this disinfected, prefabricated
time, I read you these, my credentials.
In this time of plush, this sticky time
in this faltering time. In this ritual time
of capital letters. In this raging time.
In this time when only brothels flourish.
In this time of wigs and whining
I stand with you defending myself.
I want them to listen. I want to speak to someone
in this soundproof time, in this grave,
polite, impersonal time. In this world suffering
from chronic prosperity, this contagious world of prestige
and ambition. In this world of photocopies,
of enlargements, in these lowlands where homage
is grown in rows, where they like to hold commemorations.
In this quenching land, in this land of bend or break
this grinding land, in this land of nail-biters
where the priests are surly judges. In this humanist
land from before the Renaissance. In these late middle ages.
In this time of euphemisms, in this, the time
of subjunctive moods, in this belle époque
in this fin-de-siècle, in this time garnished with whipped cream
and with mayonnaise, this time of ice-cream parlours
and afternoon concerts, I am attempting to write a poem
with words that are familiar to me. In this land of
thirteen thousand nine hundred and seventy-three parishes
where the church catches the rats with jukeboxes.
In this land of giving and taking and of grabbing
of grabbing. In the midst of this pastoral people,
in the midst of the sheep, in this, the applauding time. 
In this time of open doors, in which the generals
undress in public. In this hygienic time.
In this time of nude culture. With a minister of scouting.
In this time of nickel, in this chrome-plated, silver-plated,
gold-plated time of sports trophies and medals.
In this time of immortals. In this time of mediation
and of house calls. In this time they still speak Dutch,
even the animals speak Dutch,
but there are no poets left.
In this, the parboiled, plodding, passive time.
In this time of indirect speeches, in this, the timid time,
this time of excuses, this time of lack of time for
lack of time. In this posing, plumaged time. In the sleeping cars
of this, the yawning age, the yawning age
I am trying to speak.
See how we are snowed under with rubbish,
with avalanches of newspapers. The drool of news reports
sticking to our faces. We know our beauty queens.
Sometimes we wake up in the middle of a film.
Sometimes we say I’ve read that before: an eye for an eye
and a tooth for a tooth then back to sleep. In this, the obscene time,
in this, the neutral time. In this time,
in which the poets no longer swear.
In this, the bitter time.
Here, nothing is lost. Here everything is useful,
to somebody or other. In this, the competitive time,
this time of for or against. In this world of storeys
and towers, in this, the steep world, on each
floor the world becomes smaller for these, the surviving Babylonians
(Nieuwenhuys, you should know) and the fear grows
amongst the Quakers. In this world of enclosures
a poet knows only shame.
And he is equally ashamed of the Vienna Boys’ Choir
and the inevitable ice show.
In this, the idyllic time, in this time of pastorals
and ballads. He is ill at ease in the saunas of politics,
in the ready-to-wear off-the-peg behind the scenes in the parties’ compartments
in the foaming future. In this time of imitation,
of curves and axes, of averages. In this literal
time, in this close-cropped time, in this time of tinned food,
in this sterilised time, this museum time,
in this shadow of old masters, beside the gloss
of the oils a poet can no longer speak.
Here everything is diluted, adulterated, cut and
shut away in the remote refinery of authority.
Here, in this deep-frozen time, every breath is broken off,
frozen to death. Here, only the barracks stand open.
In this, the world of glasshouses, only the shares
and forget-me-nots flourish, not the poems,
and a poem is every necessary word that needs to be said
in this, the grim time.
For believe me, poetry serves not for trade
but for discussion, in this, the one-sided,
the superstitious time. And it is no revolutionary
floor show, either, no international rock or beat, but
it holds the attention in this, the time of headlong
and hurrah and hosanna. In this, the time of Geiger counters
and the atom. In this time of false teeth and teeth whiter
than white. In this time of make-up, this time of
radar screens, documents and archives. In this time
where stop is a swearword. Defenceless, the poet looks on
with a lump in his throat. In this time of
polyester, in this, the plastics time and sings out of tune.
And still living and pressing patience on the lotteries. In this, the thrilling
time. In this, the paper time. This written time,
this sung time. From behind their armoured glass
the showrooms of politics still beckon
to the rat-catchers and believers. The poet, he looks on
he watches it with his underground friends
if needs be he can undermine it. 

13 February 1970

In hoc signo

In hoc signo

In deze wereld van beschermde gebouwen
van humoristen, zangers, couturiers, reisbureaus en romanciers
niet van dichters, in deze wereld, deze wasserij
van ambtenaars, in deze wereld van vergaderingen,
van vergaderingen, met dezelfde, de eeuwige sprekers en schrijvers
in deze gevoerde tijd van nerts en pels, in deze geschminkte
voorzichtige tijd, deze papieren tijd van papieren
mensen, deze tijd van verzekeringen en krijsende pausen
in deze verdovende tijd, niet van dichters,
van tekstschrijvers, van journalisten en reclame
leen ik vanavond als dichter dit gelegenheidsgedicht – dit zal nog blijken.
In deze tijd van stempels en loketten, van formulieren,
niet van handen, in deze gedesinfecteerde, geprefabriceerde
tijd, lees ik deze, mijn geloofsbrief voor.
In deze tijd van pluche, deze kleverige tijd
in deze haperende tijd. In deze rituele tijd
van hoofdletters. In deze razende tijd.
In deze tijd waarin alleen de bordelen bloeien.
In deze tijd van pruiken en van pruilen
sta ik samen met u mijzelf te verdedigen.
Ik wil dat er geluisterd wordt. Ik wil met iemand
spreken in deze geluiddichte tijd, in deze ernstige,
beleefde, zakelijke tijd. In deze chronisch aan welvaart
lijdende wereld, deze besmettelijke wereld van prestige
en ambitie. In deze wereld van fotokopieën,
van vergrotingen, in deze lage landen waar de hulde in rijen
wordt gekweekt, waar men graag aan herdenkingen doet.
In dit blussende land, in dit land van buigen of barsten
dit knarsende land, in dit land van nagelbijters
waar de priesters norse rechter zijn. In dit humanistisch
land van voor de renaissance. In deze late middeleeuwen.
In deze tijd van eufemismen, in deze, de tijd
van aanvoegende wijzen, in deze belle époque
in deze fin-de-siècle, in deze tijd versierd met slagroom
en met mayonaise, deze tijd van crèmerieën
en middagconcerten, tracht ik een gedicht te schrijven
met woorden, die mij eigen zijn. In dit land van
dertienduizendnegenhonderddrieënzeventig parochies
waar de kerk met jukeboxes de ratten vangt.
In dit land van geven en nemen en van grijpen
van grijpen. Temidden van dit herdersvolk,
temidden van de schapen, in deze, de applaudisserende tijd.
In deze tijd van open deuren, waarin de generaals
zich in het openbaar ontkleden. In deze hygiënische tijd.
In deze tijd van naaktcultuur. Met een minister van scoutisme.
In deze tijd van nikkel, in deze verchroomde, verzilverde,
vergulde tijd van sporttrofeeën en medaljes.
In deze tijd van immortellen. In deze tijd van voorspraak
en van huisbezoek. In deze tijd spreekt men nog altijd nederlands,
spreken zelfs de dieren nederlands,
maar er zijn geen dichters meer.
In deze, de lauwe, de geleidelijke, lijdelijke tijd.
In deze tijd van indirecte redes, in deze, de bedeesde tijd,
deze tijd van excuses, deze tijd van tijdsgebrek aan
tijdsgebrek. In deze slenterende, gevederde tijd. In de slaapwagens
van deze, de geeuwende eeuw, de geeuwende eeuw
tracht ik te spreken.
Zie wij geraken onder vuilnis ingesneeuwd,
in lawines van kranten. Het kwijl der nieuwsberichten
kleeft aan ons gezicht. Wij kennen onze schoonheidskoninginnen.
Soms worden wij in het midden van een film wakker.
Soms zeggen wij dat heb ik reeds gelezen: oog om oog
en tand om tand en slapen verder. In deze, de obscene tijd,
in deze, de neutrale tijd. In deze tijd,
waarin de dichters niet meer vloeken.
In deze, de bittere tijd.
Hier gaat niets verloren. Hier is alles bruikbaar,
voor de ene of de andere. In deze, de concurrerende tijd,
deze tijd van voor of tegen.In deze wereld van etages
en torens, in deze, de steile wereld wordt op elke
verdieping de wereld kleiner voor deze, de overlevende babyloniërs
(Nieuwenhuys, jij kan het weten) en groeit de angst
onder de bevers. In deze wereld van omheiningen
kent een dichter slechts de schaamte.
En hij schaamt zich voor de Wiener Sängerknaben
evenzeer als voor de onvermijdelijke ijsrevue.
In deze, de idyllische tijd, in deze tijd van pastorales
en ballades. Hij is onwennig in de sauna’s van de politiek,
in de pasklare confectie achter de schermen en in de coupés der partijen
in de schuimende toekomst. In deze tijd van namaak,
van curves en krommen, van gemiddelden. In deze letterlijke
tijd, in deze gemillimeterde tijd, in deze tijd van conserven van blik,
in deze gesteriliseerde tijd, deze museumtijd,
in deze schaduw van oude meesters, naast de glans
der vetten kan een dichter niet meer spreken.
Hier wordt alles aangelengd, verwaterd en versneden,
vermeden in de afgelegen raffinaderij van het gezag.
Hier, in deze diepvriestijd, wordt elke adem afgesneden,
doodgevroren. Hier staan slechts de kazernes open.
In deze, de wereld van serres, bloeien slechts de aandelen
en de vergeetmijnieten, niet de gedichten,
en een gedicht is elk nodig woord dat nodig moet gezegd
worden in deze, de verbeten tijd.
Want geloof mij, niet tot handeldrijven dient de poëzie
maar tot discussie, in deze, de eenzijdige,
de bijgelovige tijd. En ook is zij geen revolutionaire
floorshow, geen internationale rock of beat, maar
zij houdt de aandacht gaande in deze, de tijd van vooruit
en hoera en hosanna. In deze, de tijd van geigertellers
en atoom. In deze tijd van valse tanden en tanden witter
dan wit. In deze tijd van maquillage, deze tijd van
radarschermen, fiches en archieven. In deze tijd
waar halt een scheldwoord is. Weerloos ziet de dichter
het aan met zijn gezwollen keel. In deze tijd van
polyester, in deze, de plastieken tijd en zingt vals.
En nog altijd leven en sporen tot geduld aan de loterijen. In deze, de thrillende
tijd. In deze, de papieren tijd. Deze geschreven tijd,
deze gezongen tijd. Nog altijd lokken vanachter hun
gepantserd glas de showrooms van de politiek
de rattenvangers en gelovigen. De dichter hij ziet het aan
hij ziet het aan met zijn ondergrondse vrienden
hij kan het desnoods ondermijnen.

13 februari 1970

Jan de Roek

Jan de Roek

(België, 1941 - 1971)

Landen

Ontdek andere dichters en gedichten uit België

Gedichten Dichters

Talen

Ontdek andere dichters en gedichten in het Nederlands

Gedichten Dichters
Close

In hoc signo

In deze wereld van beschermde gebouwen
van humoristen, zangers, couturiers, reisbureaus en romanciers
niet van dichters, in deze wereld, deze wasserij
van ambtenaars, in deze wereld van vergaderingen,
van vergaderingen, met dezelfde, de eeuwige sprekers en schrijvers
in deze gevoerde tijd van nerts en pels, in deze geschminkte
voorzichtige tijd, deze papieren tijd van papieren
mensen, deze tijd van verzekeringen en krijsende pausen
in deze verdovende tijd, niet van dichters,
van tekstschrijvers, van journalisten en reclame
leen ik vanavond als dichter dit gelegenheidsgedicht – dit zal nog blijken.
In deze tijd van stempels en loketten, van formulieren,
niet van handen, in deze gedesinfecteerde, geprefabriceerde
tijd, lees ik deze, mijn geloofsbrief voor.
In deze tijd van pluche, deze kleverige tijd
in deze haperende tijd. In deze rituele tijd
van hoofdletters. In deze razende tijd.
In deze tijd waarin alleen de bordelen bloeien.
In deze tijd van pruiken en van pruilen
sta ik samen met u mijzelf te verdedigen.
Ik wil dat er geluisterd wordt. Ik wil met iemand
spreken in deze geluiddichte tijd, in deze ernstige,
beleefde, zakelijke tijd. In deze chronisch aan welvaart
lijdende wereld, deze besmettelijke wereld van prestige
en ambitie. In deze wereld van fotokopieën,
van vergrotingen, in deze lage landen waar de hulde in rijen
wordt gekweekt, waar men graag aan herdenkingen doet.
In dit blussende land, in dit land van buigen of barsten
dit knarsende land, in dit land van nagelbijters
waar de priesters norse rechter zijn. In dit humanistisch
land van voor de renaissance. In deze late middeleeuwen.
In deze tijd van eufemismen, in deze, de tijd
van aanvoegende wijzen, in deze belle époque
in deze fin-de-siècle, in deze tijd versierd met slagroom
en met mayonaise, deze tijd van crèmerieën
en middagconcerten, tracht ik een gedicht te schrijven
met woorden, die mij eigen zijn. In dit land van
dertienduizendnegenhonderddrieënzeventig parochies
waar de kerk met jukeboxes de ratten vangt.
In dit land van geven en nemen en van grijpen
van grijpen. Temidden van dit herdersvolk,
temidden van de schapen, in deze, de applaudisserende tijd.
In deze tijd van open deuren, waarin de generaals
zich in het openbaar ontkleden. In deze hygiënische tijd.
In deze tijd van naaktcultuur. Met een minister van scoutisme.
In deze tijd van nikkel, in deze verchroomde, verzilverde,
vergulde tijd van sporttrofeeën en medaljes.
In deze tijd van immortellen. In deze tijd van voorspraak
en van huisbezoek. In deze tijd spreekt men nog altijd nederlands,
spreken zelfs de dieren nederlands,
maar er zijn geen dichters meer.
In deze, de lauwe, de geleidelijke, lijdelijke tijd.
In deze tijd van indirecte redes, in deze, de bedeesde tijd,
deze tijd van excuses, deze tijd van tijdsgebrek aan
tijdsgebrek. In deze slenterende, gevederde tijd. In de slaapwagens
van deze, de geeuwende eeuw, de geeuwende eeuw
tracht ik te spreken.
Zie wij geraken onder vuilnis ingesneeuwd,
in lawines van kranten. Het kwijl der nieuwsberichten
kleeft aan ons gezicht. Wij kennen onze schoonheidskoninginnen.
Soms worden wij in het midden van een film wakker.
Soms zeggen wij dat heb ik reeds gelezen: oog om oog
en tand om tand en slapen verder. In deze, de obscene tijd,
in deze, de neutrale tijd. In deze tijd,
waarin de dichters niet meer vloeken.
In deze, de bittere tijd.
Hier gaat niets verloren. Hier is alles bruikbaar,
voor de ene of de andere. In deze, de concurrerende tijd,
deze tijd van voor of tegen.In deze wereld van etages
en torens, in deze, de steile wereld wordt op elke
verdieping de wereld kleiner voor deze, de overlevende babyloniërs
(Nieuwenhuys, jij kan het weten) en groeit de angst
onder de bevers. In deze wereld van omheiningen
kent een dichter slechts de schaamte.
En hij schaamt zich voor de Wiener Sängerknaben
evenzeer als voor de onvermijdelijke ijsrevue.
In deze, de idyllische tijd, in deze tijd van pastorales
en ballades. Hij is onwennig in de sauna’s van de politiek,
in de pasklare confectie achter de schermen en in de coupés der partijen
in de schuimende toekomst. In deze tijd van namaak,
van curves en krommen, van gemiddelden. In deze letterlijke
tijd, in deze gemillimeterde tijd, in deze tijd van conserven van blik,
in deze gesteriliseerde tijd, deze museumtijd,
in deze schaduw van oude meesters, naast de glans
der vetten kan een dichter niet meer spreken.
Hier wordt alles aangelengd, verwaterd en versneden,
vermeden in de afgelegen raffinaderij van het gezag.
Hier, in deze diepvriestijd, wordt elke adem afgesneden,
doodgevroren. Hier staan slechts de kazernes open.
In deze, de wereld van serres, bloeien slechts de aandelen
en de vergeetmijnieten, niet de gedichten,
en een gedicht is elk nodig woord dat nodig moet gezegd
worden in deze, de verbeten tijd.
Want geloof mij, niet tot handeldrijven dient de poëzie
maar tot discussie, in deze, de eenzijdige,
de bijgelovige tijd. En ook is zij geen revolutionaire
floorshow, geen internationale rock of beat, maar
zij houdt de aandacht gaande in deze, de tijd van vooruit
en hoera en hosanna. In deze, de tijd van geigertellers
en atoom. In deze tijd van valse tanden en tanden witter
dan wit. In deze tijd van maquillage, deze tijd van
radarschermen, fiches en archieven. In deze tijd
waar halt een scheldwoord is. Weerloos ziet de dichter
het aan met zijn gezwollen keel. In deze tijd van
polyester, in deze, de plastieken tijd en zingt vals.
En nog altijd leven en sporen tot geduld aan de loterijen. In deze, de thrillende
tijd. In deze, de papieren tijd. Deze geschreven tijd,
deze gezongen tijd. Nog altijd lokken vanachter hun
gepantserd glas de showrooms van de politiek
de rattenvangers en gelovigen. De dichter hij ziet het aan
hij ziet het aan met zijn ondergrondse vrienden
hij kan het desnoods ondermijnen.

13 februari 1970

In hoc signo

In this world of listed buildings
of comics, singers, couturiers, travel agencies and novelists
not of poets, in this world, this laundry
of civil servants, in this world of meetings,
of meetings with the same, the eternal speakers and writers
in this silk-lined time of minks and furs, in this dolled-up
cautious time, this paper time of paper
people, this time of insurances and shrieking popes
in this dulling time, not of poets,
of copywriters, of journalists and advertising
tonight, as a poet, I lend this occasional poem – as you will see.
In this time of rubber stamps and counters, of forms,
not of hands, in this disinfected, prefabricated
time, I read you these, my credentials.
In this time of plush, this sticky time
in this faltering time. In this ritual time
of capital letters. In this raging time.
In this time when only brothels flourish.
In this time of wigs and whining
I stand with you defending myself.
I want them to listen. I want to speak to someone
in this soundproof time, in this grave,
polite, impersonal time. In this world suffering
from chronic prosperity, this contagious world of prestige
and ambition. In this world of photocopies,
of enlargements, in these lowlands where homage
is grown in rows, where they like to hold commemorations.
In this quenching land, in this land of bend or break
this grinding land, in this land of nail-biters
where the priests are surly judges. In this humanist
land from before the Renaissance. In these late middle ages.
In this time of euphemisms, in this, the time
of subjunctive moods, in this belle époque
in this fin-de-siècle, in this time garnished with whipped cream
and with mayonnaise, this time of ice-cream parlours
and afternoon concerts, I am attempting to write a poem
with words that are familiar to me. In this land of
thirteen thousand nine hundred and seventy-three parishes
where the church catches the rats with jukeboxes.
In this land of giving and taking and of grabbing
of grabbing. In the midst of this pastoral people,
in the midst of the sheep, in this, the applauding time. 
In this time of open doors, in which the generals
undress in public. In this hygienic time.
In this time of nude culture. With a minister of scouting.
In this time of nickel, in this chrome-plated, silver-plated,
gold-plated time of sports trophies and medals.
In this time of immortals. In this time of mediation
and of house calls. In this time they still speak Dutch,
even the animals speak Dutch,
but there are no poets left.
In this, the parboiled, plodding, passive time.
In this time of indirect speeches, in this, the timid time,
this time of excuses, this time of lack of time for
lack of time. In this posing, plumaged time. In the sleeping cars
of this, the yawning age, the yawning age
I am trying to speak.
See how we are snowed under with rubbish,
with avalanches of newspapers. The drool of news reports
sticking to our faces. We know our beauty queens.
Sometimes we wake up in the middle of a film.
Sometimes we say I’ve read that before: an eye for an eye
and a tooth for a tooth then back to sleep. In this, the obscene time,
in this, the neutral time. In this time,
in which the poets no longer swear.
In this, the bitter time.
Here, nothing is lost. Here everything is useful,
to somebody or other. In this, the competitive time,
this time of for or against. In this world of storeys
and towers, in this, the steep world, on each
floor the world becomes smaller for these, the surviving Babylonians
(Nieuwenhuys, you should know) and the fear grows
amongst the Quakers. In this world of enclosures
a poet knows only shame.
And he is equally ashamed of the Vienna Boys’ Choir
and the inevitable ice show.
In this, the idyllic time, in this time of pastorals
and ballads. He is ill at ease in the saunas of politics,
in the ready-to-wear off-the-peg behind the scenes in the parties’ compartments
in the foaming future. In this time of imitation,
of curves and axes, of averages. In this literal
time, in this close-cropped time, in this time of tinned food,
in this sterilised time, this museum time,
in this shadow of old masters, beside the gloss
of the oils a poet can no longer speak.
Here everything is diluted, adulterated, cut and
shut away in the remote refinery of authority.
Here, in this deep-frozen time, every breath is broken off,
frozen to death. Here, only the barracks stand open.
In this, the world of glasshouses, only the shares
and forget-me-nots flourish, not the poems,
and a poem is every necessary word that needs to be said
in this, the grim time.
For believe me, poetry serves not for trade
but for discussion, in this, the one-sided,
the superstitious time. And it is no revolutionary
floor show, either, no international rock or beat, but
it holds the attention in this, the time of headlong
and hurrah and hosanna. In this, the time of Geiger counters
and the atom. In this time of false teeth and teeth whiter
than white. In this time of make-up, this time of
radar screens, documents and archives. In this time
where stop is a swearword. Defenceless, the poet looks on
with a lump in his throat. In this time of
polyester, in this, the plastics time and sings out of tune.
And still living and pressing patience on the lotteries. In this, the thrilling
time. In this, the paper time. This written time,
this sung time. From behind their armoured glass
the showrooms of politics still beckon
to the rat-catchers and believers. The poet, he looks on
he watches it with his underground friends
if needs be he can undermine it. 

13 February 1970
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère