Poetry International Poetry International
Dichter

C. (Cornelis) Buddingh’ 

C. (Cornelis) Buddingh’ 

C. (Cornelis) Buddingh’ 

(Nederland, 1918 - 1985)
Biografie
C. Buddingh’ (Dordrecht, 1918) is een minor poet. Hij was geen vernieuwer maar een meeloper. Geen grootheid maar een beschouwer. Geen grootheid maar een grappenmaker. Dat lijkt misschien een onvriendelijke karakteristiek maar het is iets wat Buddingh’ zelf heel goed wist – sterker nog ‘het is niet zo erg, daaruit put ik mijn kracht,’ zoals hij schreef in een gedicht waarin hij zichzelf karakteriseert als een ‘het neefje dat ook mee mocht uit logeren’. En in zijn oeuvre zijn de sporen van de literatuurgeschiedenis op de voet te volgen, bij elke nieuwe stroming mocht hij wel een keer mee uit logeren.
Hij debuteerde al in de oorlog met traditioneel vormgegeven gedichten: kwatrijnen en balladen vol regels als “Doe afstand van de smalle troon / van uw verleidelijk spiegelbeeld, / schuw het inwendig eerbetoon, / en ’t gister dat uw heden streelt’. Zijn bekendste gedicht – en de enige echte klassieker – is ‘De blauwbilgorgel’ uit 1943. Een fantasiebeest, onderwerp van zijn beroemdste ‘gorgelrijm’, een zelf gecreëerd genre absurdistische gedichten waaraan hij in de oorlogsjaren begon te werken.

Na de oorlog is hij lang ziek en pas aan het begin van de jaren 50 begint hij weer te dichten. Buddingh’ voelt zich aangetrokken door de Vijftigers die op dat moment nog ‘de Experimentelen’ heten; een etiket dat niet erg op hem van toepassing is. Kameleontisch kun je hem noemen maar het zou ook schizofreen genoemd kunnen noemen – drie dichterszielen in één pen.

In 1951 de bundel Water en vuur, een bundel in vooroorlogse stijl: ‘mijn leven lang zal ik een eiland zijn / in de sombere archipel van de mensen’ – je hoort de echo van Nijhoffs wandelaar. In 1953 was het tijd voor nieuwe Gorgelrijmen, in het kader van brood op de plank, maar toch: ‘De pantippel werd geboren / op een mooie dag in mei. / Met een arendsneus van voren / En een ezelsoor opzij.’

En dan verschijnt in 1957 de bundel Lateraal, duidelijk beïnvloed door de Vijftigers: ‘een wereld is de poëzie / van huilende honden en meisjes met borsten van glas.’

En toen ontdekte hij de Zestigers – en de Zestigers ontdekten hem en zijn inherente nuchterheid zorgde voor een soepele aansluiting. Gewoon naar de werkelijkheid kijken met een sceptische houding tegenover poëtisch effectbejag: ‘de lamp maakt een licht. de ster maakt een licht. zo ontstaat / een valse verwantschap.’

Buddingh’ deed het met grote vanzelfsprekendheid, zelfs al schreef hij zijn eerste gedichten al toen de redacteuren van Barbarber nog kleuters waren. Hij schreef vaak korte gedichten, in gewone taal, over de gewoonste dingen, met de gewoonste conclusies, helemaal in de stijl van de Zestigers, vooral die rondom Barbarber:
 
Bij wijze van spreken
 
laten we maar gewoon doen
dan doen we al gek genoeg
 
Ook gebruikte hij teksten uit de alledaagse werkelijkheid, zoals in het gedicht ‘Dordrecht, 25 november 1963’, dat bestaat uit een briefje van ‘de oudercommissie’ waarin staat dat de ouderavond niet doorgaat ‘wegens de gebeurtenissen in amerika’.

Na de jaren zestig wordt het lastiger om een ontwikkeling in Buddingh’s dichterschap aan te wijzen en vanaf dat moment ontpopt hij zich volkomen tot de melancholicus die hij ook altijd was; de dichter die zich het meest op zijn gemak voelde wanneer hij schreef over het verleden. In de met de Jan Campertprijs bekroonde bundel  Het houdt op met zachtjes regenen (1972) noteert hij veel herinneringen, melancholiek en nuchter: ‘Ik was zeventien, geloof ik, toen ik jou – waar / en hoe weet ik niet meer – leerde kennen, maar al spoedig / zaten we praktisch iedere dag bij elkaar,’ dicht hij in een in memoriam voor Anthony Bosman.

Hoe later in zijn leven, des te persoonlijker durft hij te worden. Als het spel van de literatuurgeschiedenis ten einde is,blijft de grondtoon van de melancholie over,die duidelijk zichtbaar door alle kleuren van de kameleon schemert.
 
© Bertram Mourits (Translated by Mia You)
Bibliografie

Het geïrriteerde lied, 1941
De laarzen der Mohikanen of niet goed, geld terug, 1944
Het biggetje Boris, 1946
Water en vuur, 1951
Gorgelrijmen, 1953
Eenvouds verlichte waters. Essay over Lucebert, 1960
Het mes op de gorgel, 1960
Zo is het dan ook nog weer een keer, 1963
Deze kant boven, 1965
128 vel schrijfpapier, 1967
Een pakje per dag, 1967
Misbruik wordt gestraft, 1967
Lexicon der poëzie, 1968
Wil het bezoek afscheid nemen?, 1968
Avonturen van Bazip Zeehok, 1969
Leve het bruine monster, 1969
Buffalo Bill. Het goud van de Demonenkloof, 1970
Wat je zegt ben je zelf, 1970
Verveling bestaat niet, 1972
Bericht aan de reizigers, 1975
Daar ga je, Deibel! en andere verhalen, 1975
En in een mum is het avond, 1975
Het houdt op met zachtjes regenen, 1976
De eerste zestig, 1978
Een mooie tijd om later te worden, 1978
Dagboeknotities 1967-1972, 1979
De tweede zestig, 1979
Niets spreekt vanzelf, 1979
Verzen van een Dordtse chinees, 1980
Engelse zondagen, 1981
Een rookwolkje voor God en andere miniaturen, 1982
Tekeningen, 1983
Nieuwe gorgelrijmen, 1985
Gedichten 1974/1985, 1986
Een prachtig cadeau van niemand, 1989
Tussen de bedrijven, 1989
Een, twee, drie, in godsnaam, 1991
Dagboeknotities 1977-1985, 1994
Citaten en aforismen, 2003

Gedichten van Buddingh' werden vertaald in het Duits, Engels, Frans, Hongaars, Litouws, Perzisch en Spaans.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère