Poetry International Poetry International
Dichter

Knut Ødegård

Knut Ødegård

Knut Ødegård

(Noorwegen, 1945)
Biografie
De Noorse dichter Knut Ødegård is in 1945 geboren in de stad Molde aan de westkust van Noorwegen. Hij studeerde theologie en filologie, en debuteerde als dichter in 1967. Behalve een groot aantal dichtbundels publiceerde hij twee jeugdromans, twee boeken over IJsland en een toneelstuk. Hij woont afwisselend in Molde en in IJsland. In 1992 bekeerde hij zich tot het katholicisme.
Religie en geloof spelen in Ødegårds werk een wezenlijke rol. Gedichttitels als ‘God’s adem’, ‘Yaweh’, ‘Theologiestudent’ en ‘Judas Iscariot’ laten dat al duidelijk zien. Opvallend bij Ødegård is het samengaan van het religieuze met het duistere of het banale. Zijn poëzie kan zeer donker en grimmig zijn. In de cyclus ‘Missa’, dat de structuur volgt van het ‘War Requiem’ van de Britse componist Benjamin Britten, is bijvoorbeeld een deel gewijd aan Koning Uzziah die ten prooi viel aan de lepra. De manifestatie van die ziekte wordt door Ødegård beeldend en alles behalve verbloemend beschreven.

In een ander gedicht getiteld “Zuiplappen en malloten” komt gekke Lundli op het idee een groot kruis door de stad Molde te dragen. Wanneer de zuiplappen Konrad en Adolf besluiten hem te volgen, ontstaat er een bizarre processie die door de dominee uiteindelijk gemaand wordt huiswaarts te keren, maar de beelden blijven bij en keren ’s nachts terug in de dromen van de bewoners:
                  […} we vlogen zonder vleugels
over de stad, steil klimmend als een zwerm vogels
met gekke Lundli en zijn kruis bij ons hoofd, stijgend
naar een hemel waar grote vissen ophoog kronkelen
vanuit bodemloze diepten van duisternis.
 
Schoonheid en het afschuwelijke zijn bij Ødegård vaak niet ver van elkaar verwijderd. In het liefdesgedicht “Dit alles” meldden zich al in de tweede regel de kraaien die een van de twee geliefden komen halen, een van de twee:
                  ‘Want ze nemen ons niet samen mee. Een van ons
zal de eerste zijn die daar op de grond ligt vervuild door sneeuw
daar aan zee (geel gras van vorig jaar, opgewoelde lentesneeuw)
als de zwarte kraaien komen en pikken aan de mond,
de ogen, de handen, de genitaliën.’
 
Of de liefde nu een mens of het opperwezen geldt, bij Ødegård is ze niet blind. Heel precies worden de details beschreven, hoe gruwelijk ze ook mogen zijn. Juist de erkenning van al het ellendige, van geweld, verraad, verrotting, geeft het geloof meer kracht en overtuiging. Het lelijke en akelige hoeven niet te worden weggemoffeld, juist niet. De kern van Ødegårds poëzie lijkt te zijn dat geloof vooral acceptatie is. Gods belofte staat, maar ze behelst geen eeuwigdurende rozengeur en maneschijn:

maar zand zand dat stroomt
naar de bodem van een zandloper
die ik, de profeet Jesaja, zoon van Amoz, breek
met het woord het woord
Glassplinters en zand en het woord
Want we zijn allen geboren in heet uur van onze dood, in het woord
In het woord: Benedictus
qui venit in nomine Domini
Hosanna in excelsis.
© Mischa Andriessen (Translated by Diane Butterman)
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère