Alysia Nicole Harris
WHEN I LOOK AT YOU WITHOUT SPEAKING I’M DRAWING A MAP
ALS IK ZWIJGEND NAAR JE KIJK TEKEN IK EEN LANDKAART
Liefde niet als oorsprong
maar als uittocht. Een afscheid en dan
nog één. Stof van je land
rolt van je tong als zweet of mijn naam
toen je nog van me hield. Die herfst
rijpten de muggen in de muren van je flat
en prikten een grenshek in mijn huid.
Hier is aanraking verboden. Hier is de weg versperd.
Ik werd de dief aan wie je uitsneden voerde
frame na frame: je silhouet
dat slaapt, silhouet dat mango snijdt,
silhouet met andere spoken –
Je hebt me nooit verteld dat je twee keer bent uitgezet
voor je aankwam in Nogales, alleen en nog maar
negen, de schaduwen van de saguaro’s
mimespelers. Uilen showen hun spierballen aan de hemel
de tijger zeeft zijn strepen zon en gemis
maakt het dag dan nacht. Ik wis
je uit en zie je voor me als altijd,
meer gelukstreffer dan vriend, meer broer voor me dan vijg.
Thuis como ancla, no como cadenas, eerder als een worm, aan de haak
geslagen in een vissersdorp aan zee
ver van de woestijn, waar je
de leguanen Moeder noemde, al gaven ze je geen melk.
Ik zie je voor me in El Salvador,
dobbelend op een begrafenis, het stof dat opwaait onder de stenen.
De benen van een tweetal spookrozen afgeknipt en vastgezet aan je kraag.
Je gaat nu nog niet dood maar dat zal je ooit betreuren
op een paddotrip in een auto met vrienden
op een ochtend in Muskogee, eindeloze wielen
en geen schreeuw breekt door
je kreeftenlach. Niet liegen dat
je hier bent geweest en deze grond hebt liefgehad.
Met andere beelden ben ik niet bekend: jij op een heuvel
in een zee van hoog gras. Jij in het diepst van Alaska
met ijs als chocola om je mond.
Jij in Montana onder een pressepapierhemel, het land
zo vlak als een gestopte hartslag.
Ik zal niet liegen dat ik niet wil dat je mijn groene hart je huis maakt.
Je plant hier een zoen
maar wiedt er geen onkruid om.
Je berenmond
sputtert in de open voren van mijn huid.
Je maakt
het me moeilijk, Vriend, en het wordt steeds moeilijker voor me
om niet mijn rokje te verlaten en mijn dijen op te tillen in dit droge bed
van opgebrande rivieren. Ademloos vouwt mijn nek
longen uit tot een landkaart van waar je bent geweest.
Dus als immigreren houden van twee vrouwen is,
in wie van ons droom je dan?
Wat boeit een andere vrouw de andere vrouw
behalve als extra handen voor het binnenhalen van de oogst
maar ik kan je niet mee naar huis nemen.
Zo’n coyote
ben ik niet. Ik ben het meisje dat je voorzichtig meevoerde door het riet
omlaag naar de kade. We lagen op onze rug
zagen oktober aan flarden gereten worden per helikopter.
Ik wil je vrij zien van elke behoefte, fluister ik, zien uitkijken over
de onmetelijkheid en alles vergeven.
Afgelopen nacht in mijn slaap hielp ik je drie boten het droge op trekken, je haven in.
Eén voor jou, één voor mij, één voor haar. Eén voor thuis. Eén voor thuis. Eén voor thuis
Kijk hoe het touw brandt, de inspanning
waarmee je dat waarvan je houdt dicht genoeg naar je toetrekt
om het te strikken en dan weer vertrekt
de golven op gaat
het landdier dat voorkomt in al je gedichten belooft:
deze keer verdrinkt de muilezel niet.
Deze keer waak ik niet tot je terugkomt.
Deze keer als je gaat zul je iedereen weerzien.
En in de velden waar we dromen liggen geen olievaten.
WHEN I LOOK AT YOU WITHOUT SPEAKING I’M DRAWING A MAP
Love not as origin
but as exodus. A parting and then
another. Dust of your country
rolling off like sweat or my name from your tongue
in the time you loved me. That autumn
mosquitos ripened in the walls of your apartment
and made a border fence on my skin.
Here, our touch is trespass. Here, the way is shut.
I became the robber whom you fed windows
fed me frame after frame: your silhouette
sleeping, silhouette cutting mangoes
silhouette with other ghosts—
You never told me, twice you were deported
before you made it to Nogales, alone and only nine
years old, saguaro shadows
pantomime. The owls flex against the sky
tiger sifts its stripes of sun and absence
making it day then night. I erase
and picture you as I always do,
more windfall than friend, more brother to me than fig.
Home como ancla, no como cadenas, rather you as a worm, hooked
in a little fishing village by the sea
away from the desert calling
the iguanas Mother, though they could give you no suck.
I imagine you back in El Salvador,
gambling at a funeral, dice stirring up dirt.
The legs on a pair of ghost roses clipped and joined to your lapel.
You won’t die now but you’ll be disappointed you didn’t
on a mushroom trip in a car of friends,
one Muskogean morning, wheels and wheels
and not a scream will break
through your lobster grin. Don’t lie and say
you’ve been here and loved this soil.
I am unfamiliar with any other images: you on a hill
in an ocean of tall grasses. You inside Alaska
with ice like chocolate around your mouth.
You in Montana under paperweight sky, land
flat as a pulse.
I won’t like to you and say I don’t want you to make my heartland your home.
You plant kisses here
but don’t weed them.
Your bear-mouth
leaves raspberries in my broken skin.
You’re playing
hard to get, Friend, and it’s getting hard on me
not to vacate my skirt and lift my thighs in this dry bed
of burned-up rivers. My neck is breathless unfurling
lungs into a map of where you’ve been.
So if immigrating is loving two women,
which one of us do you dream in?
What’s another woman to the other woman
except an extra pair of hands to bring in the harvest
but I can’t take you home.
I’m not a coyote
that way. I’m the girl you guided gently through the reeds
down to the loading docks. We lie on our backs
watched October get cut to pieces by helicopter.
I wish to see you free of any need I whisper, look out over the
vastness and forgive it all.
In sleep last night, I helped you pull three boats ashore into your port.
One for you, one for me, one for her. One for home. One for home. One for home
See the rope burns, the labor
of trying to bring what you love close enough
to tie down and then ride out
again onto the waves
assuring the land animal that appears in all your poems,
this time the mule doesn’t drown.
This time I don’t keep a vigil until you return.
This time you get to go and make it back to everyone.
And in the fields where we dream there aren’t oil drums.
ALS IK ZWIJGEND NAAR JE KIJK TEKEN IK EEN LANDKAART
Liefde niet als oorsprong
maar als uittocht. Een afscheid en dan
nog één. Stof van je land
rolt van je tong als zweet of mijn naam
toen je nog van me hield. Die herfst
rijpten de muggen in de muren van je flat
en prikten een grenshek in mijn huid.
Hier is aanraking verboden. Hier is de weg versperd.
Ik werd de dief aan wie je uitsneden voerde
frame na frame: je silhouet
dat slaapt, silhouet dat mango snijdt,
silhouet met andere spoken –
Je hebt me nooit verteld dat je twee keer bent uitgezet
voor je aankwam in Nogales, alleen en nog maar
negen, de schaduwen van de saguaro’s
mimespelers. Uilen showen hun spierballen aan de hemel
de tijger zeeft zijn strepen zon en gemis
maakt het dag dan nacht. Ik wis
je uit en zie je voor me als altijd,
meer gelukstreffer dan vriend, meer broer voor me dan vijg.
Thuis como ancla, no como cadenas, eerder als een worm, aan de haak
geslagen in een vissersdorp aan zee
ver van de woestijn, waar je
de leguanen Moeder noemde, al gaven ze je geen melk.
Ik zie je voor me in El Salvador,
dobbelend op een begrafenis, het stof dat opwaait onder de stenen.
De benen van een tweetal spookrozen afgeknipt en vastgezet aan je kraag.
Je gaat nu nog niet dood maar dat zal je ooit betreuren
op een paddotrip in een auto met vrienden
op een ochtend in Muskogee, eindeloze wielen
en geen schreeuw breekt door
je kreeftenlach. Niet liegen dat
je hier bent geweest en deze grond hebt liefgehad.
Met andere beelden ben ik niet bekend: jij op een heuvel
in een zee van hoog gras. Jij in het diepst van Alaska
met ijs als chocola om je mond.
Jij in Montana onder een pressepapierhemel, het land
zo vlak als een gestopte hartslag.
Ik zal niet liegen dat ik niet wil dat je mijn groene hart je huis maakt.
Je plant hier een zoen
maar wiedt er geen onkruid om.
Je berenmond
sputtert in de open voren van mijn huid.
Je maakt
het me moeilijk, Vriend, en het wordt steeds moeilijker voor me
om niet mijn rokje te verlaten en mijn dijen op te tillen in dit droge bed
van opgebrande rivieren. Ademloos vouwt mijn nek
longen uit tot een landkaart van waar je bent geweest.
Dus als immigreren houden van twee vrouwen is,
in wie van ons droom je dan?
Wat boeit een andere vrouw de andere vrouw
behalve als extra handen voor het binnenhalen van de oogst
maar ik kan je niet mee naar huis nemen.
Zo’n coyote
ben ik niet. Ik ben het meisje dat je voorzichtig meevoerde door het riet
omlaag naar de kade. We lagen op onze rug
zagen oktober aan flarden gereten worden per helikopter.
Ik wil je vrij zien van elke behoefte, fluister ik, zien uitkijken over
de onmetelijkheid en alles vergeven.
Afgelopen nacht in mijn slaap hielp ik je drie boten het droge op trekken, je haven in.
Eén voor jou, één voor mij, één voor haar. Eén voor thuis. Eén voor thuis. Eén voor thuis
Kijk hoe het touw brandt, de inspanning
waarmee je dat waarvan je houdt dicht genoeg naar je toetrekt
om het te strikken en dan weer vertrekt
de golven op gaat
het landdier dat voorkomt in al je gedichten belooft:
deze keer verdrinkt de muilezel niet.
Deze keer waak ik niet tot je terugkomt.
Deze keer als je gaat zul je iedereen weerzien.
En in de velden waar we dromen liggen geen olievaten.
WHEN I LOOK AT YOU WITHOUT SPEAKING I’M DRAWING A MAP
Sponsors






















