Poetry International Poetry International
Gedicht

Carolyn Forché

HUE: FROM A NOTEBOOK

HUÉ: UIT EEN NOTITIEBOEKJE

De lichten aan de overkant zijn de ontwakende stad.
Het water glinstert van de denkbeeldige vissen.
Niet ver van hier liggen de botten van coniferen,
aangespoeld uit zee en opgestapeld door de wind.
Op sommige ochtenden loop ik eroverheen,
van bot naar bot, tot aan de vuurtoren.
Een vreemde kever heeft de bomen kaalgevreten.
Misschien is hij meegelift met een van de schepen waarop
muziek klinkt in de haven, of hij was hier altijd al, een gevleugeld
juweel, maar werd in het verleden koest gehouden door de kou
van een winter die niet langer komt.
Er woont een uil in de spar achter ons, maar hij is wit,
bedoeld om door te gaan voor een pak sneeuw op een tak.
Men zegt dat hij de enige overgebleven uil is. Ik hoor hem ’s nachts
luisteren naar de laatste der muizen en aan geen andere uil hoe vragen.

HUE: FROM A NOTEBOOK

We went down the Perfume River by dragon boat
as far as the pagoda of the three golden Buddhas.

Pray here. You can ask for happiness.
We light joss sticks, send votives downriver in paper sacks,

then have trouble disembarking from the boat.
Our bodies disembark, our souls remain.

A thousand lanterns drift, a notebook opens in the dark
to a page where moonlight makes a sound.

These soldiers are decades from war now:
pewter-haired, steel-haired, a moon caught in plumeria.

We are like the clouds that pass and pass.
What does it matter then if we are not the same as clouds?

There was then the whir of stork wings, and bicycle chains ringing.
It is still now the way the air is still just before the mine explodes.

Once we fired at each other. Now we pass silence back and forth.
On the ten thousand graves, we lay chrysanthemum.



Close

HUÉ: UIT EEN NOTITIEBOEKJE

De lichten aan de overkant zijn de ontwakende stad.
Het water glinstert van de denkbeeldige vissen.
Niet ver van hier liggen de botten van coniferen,
aangespoeld uit zee en opgestapeld door de wind.
Op sommige ochtenden loop ik eroverheen,
van bot naar bot, tot aan de vuurtoren.
Een vreemde kever heeft de bomen kaalgevreten.
Misschien is hij meegelift met een van de schepen waarop
muziek klinkt in de haven, of hij was hier altijd al, een gevleugeld
juweel, maar werd in het verleden koest gehouden door de kou
van een winter die niet langer komt.
Er woont een uil in de spar achter ons, maar hij is wit,
bedoeld om door te gaan voor een pak sneeuw op een tak.
Men zegt dat hij de enige overgebleven uil is. Ik hoor hem ’s nachts
luisteren naar de laatste der muizen en aan geen andere uil hoe vragen.

HUE: FROM A NOTEBOOK

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère