Poetry International Poetry International
Gedicht

Justyna Bargielska

TENEMENT

I'm annoyed by the windows in the house on the opposite shore
of the foaming street below. For hours on end I peek
into what's cooking at my neighbours', as they boil the tiny hearts
of sparrows – that's what dad called chitterlings when we were kids,
in other words when cats vanished and returned
with the next phase of the moon, ears torn.  Not to me
anymore now – the windows on the ground floor
what a bordello, fliers of women in the letterbox, as grown up as I
could never be, even if I went on my knees
over broken glass from kitchen to bedroom room.
Upstairs a man with a dog's muzzle, or maybe
a dog with a human face, I never know, lowers down
a glass eye on his fishing rod and peeps at the women below.
I'm annoyed by their windows. They've gone over the top
with this life, as though they didn't know, you don't need to at all.

HERENHUIS

Ik word kwaad van de ramen in het huis aan de overkant
van de straat die hier schuimend onderdoor stroomt. Urenlang
kijk ik in de pannen bij de buren waarin hartjes koken
van musjes – zo noemde papa niertjes toen ik klein was
ofwel toen de katten verdwenen en weer thuis kwamen
na het eerste kwartier, met gehavend oor. Nu
niet meer naar mij – de ramen op de parterre zijn een hoerenkast, in de bus
folders met vrouwen die zo volwassen zijn als ik
nooit zal zijn, al kroop ik op mijn knieën
van de keuken naar de kamer over verbrijzeld glas.
Op de eerste verdieping laat een man met een hondenkop of misschien
een hond met een mensengezicht, ik weet het nooit, aan een hengel
een glazen oog zakken en begluurt die van beneden.
Ik word kwaad van hun ramen. Ze overdrijven met dat leven,
alsof ze niet wisten dat dat helemaal niet hoeft.

KAMIENICA

Złoszczą mnie okna w domu na drugim brzegu
ulicy, która pieniąc się, płynie dołem. Godzinami
zaglądam sąsiadom w garnki, w których wrą serduszka
wróbelków – tak tata nazywał cynaderki w dzieciństwie,
czyli wtedy, gdy koty znikały i wracały
po zmianie kwadry, z oberwanym uchem. Teraz
już nie do mnie – okna na parterze to lupanar, w skrzynce
są ulotki z kobietami tak dorosłymi, jak ja
nigdy nie będę, choćbym przeszła na kolanach
z kuchni do pokoju po potłuczonym szkle.
Na piętrze człowiek z psią mordą, czy może
pies z ludzką twarzą, nigdy nie wiem, na wędce
spuszcza szklane oko i podgląda te z dołu.
Złoszczą mnie ich okna. Przesadzają z tym życiem,
tak jakby nie wiedzieli, że wcale nie trzeba.
Close

HERENHUIS

Ik word kwaad van de ramen in het huis aan de overkant
van de straat die hier schuimend onderdoor stroomt. Urenlang
kijk ik in de pannen bij de buren waarin hartjes koken
van musjes – zo noemde papa niertjes toen ik klein was
ofwel toen de katten verdwenen en weer thuis kwamen
na het eerste kwartier, met gehavend oor. Nu
niet meer naar mij – de ramen op de parterre zijn een hoerenkast, in de bus
folders met vrouwen die zo volwassen zijn als ik
nooit zal zijn, al kroop ik op mijn knieën
van de keuken naar de kamer over verbrijzeld glas.
Op de eerste verdieping laat een man met een hondenkop of misschien
een hond met een mensengezicht, ik weet het nooit, aan een hengel
een glazen oog zakken en begluurt die van beneden.
Ik word kwaad van hun ramen. Ze overdrijven met dat leven,
alsof ze niet wisten dat dat helemaal niet hoeft.

TENEMENT

I'm annoyed by the windows in the house on the opposite shore
of the foaming street below. For hours on end I peek
into what's cooking at my neighbours', as they boil the tiny hearts
of sparrows – that's what dad called chitterlings when we were kids,
in other words when cats vanished and returned
with the next phase of the moon, ears torn.  Not to me
anymore now – the windows on the ground floor
what a bordello, fliers of women in the letterbox, as grown up as I
could never be, even if I went on my knees
over broken glass from kitchen to bedroom room.
Upstairs a man with a dog's muzzle, or maybe
a dog with a human face, I never know, lowers down
a glass eye on his fishing rod and peeps at the women below.
I'm annoyed by their windows. They've gone over the top
with this life, as though they didn't know, you don't need to at all.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère