Poetry International Poetry International
Gedicht

Daniel Bănulescu

THE PROLOGUE OF THE BALLAD OF DANIEL BĂNULESCU

I’m one of the 20 or 30 timid unknown desperate guys
Who rule the world
From their command posts with overturned desks
Somewhere at the bottom of the devil’s satchel
Mixed up with his rolls of Scotch Tape clouds and receipts
Keeping the world’s tongue in a fragile equilibrium
Praying ceaselessly
That God number me among those
For whose sake He’d forgive a citadel
 
I introduced both my hands and my feet in my prayer
I ventured forth into the world like I’d been snatched from a rape
In which I poured out my manhood
And I held the girl, too
In which just walking down the street at the moment
Was more than enough for me to be guilty a third time in a row
 
I leaned my forehead
Against the cool windowpane of my prayers
 
I remembered that:
“All who name the name of the Lord
Will be saved”
I named Jehovah’s name and waited
 
On my street death lives
In my socks death wallows
Through the grass of my lover’s sex death leaps like a swarm of locusts
 
If I open my mouth death emerges between my lips
But if I don’t open my mouth
Death keeps racing inside me
As on a rejoicing wall of death
Death whispers words to me
And death prescribes her boundless health treatments
 
I’m afraid of death but every day I still run straight toward death
With my fly opened by the wench’s inciter-incisors
And dancing
 
Now death rears up against me
She rests her front paws on my shoulders
She sniffs me gently but I don’t stop my prayers
And almost every real terrestrial thing
Is a doll whose eyes were plucked out, throat cut
Sprawled between death’s ironic paws
 
From the first floor of the apartment house where I pray
My prayer emerges out of a window
It cuts the anchor by which my building was tethered to earth
And the apartment begins to rise in the air followed by my soul
 
Leaving far behind
The days when life hauled garbage on its back
 
Noticing with surprise that my prayer
Allows questionable familiarities with the angels
 
Penetrating as high as the nineteenth sky
Where death loses her powers
And unites her voice with the voice of prayers
 
Penetrating farther
Through the islets of the true believers
Through the pilaf mountains of the meek and disgusted with pilaf
Through the hot heart of the mats for wiping your feet
Through which I live with which I wrap myself under which I sing
I remain suspended to my prayers
Introducing both my hands and feet in my prayers
 
Filled with wild joy
Praying ceaselessly
That God number me among those
Who dance with only the Name of their Lord filling their minds
For whose sake He’d forgive a citadel

PROLOOG TOT DE BALLADE VAN DANIEL BĂNULESCU

Ik behoor tot de twintig dertig lieden die schuchter
Onbekend en vertwijfeld de wereld regeren
Vanuit hun commandoposten met omgekiepte bureaus
Vanaf de bodem van de aktetas van de Duivel
Te midden van zijn rolletjes plakband wolken en kwitanties
Wakend over het fragiele evenwicht van de wereldtaal
En almaar biddend
Dat de Heer hen telt tot diegenen
Om wie de Heer een burcht vergeeft
 
Ik heb in mijn gebed ook mijn handen en voeten gestopt
Ik verliet de wereld alsof ik me aan een verkrachting had onttrokken
Waarbij zich mijn lid uitstortte
Terwijl ík het meisje vasthield
Waarbij ik mij terwijl ik op dat ogenblik gewoon over straat liep
Voor de derde maal op rij schuldig maakte
 
Ik leunde mijn voorhoofd
Tegen het koele raam van mijn gebeden
 
Ik herinnerde me dat:
‘Ieder die de Naam des Heren aanroept
Behouden zal worden’
Ik riep de naam van Jehova aan en ik wachtte
 
In mijn straat woont de dood
In mijn sokken ploetert de dood
In het gazon van het geslacht van mijn geliefde hupt de dood rond als een zwerm sprinkhanen
 
Open ik mijn mond dan komt tussen mijn lippen de dood naar buiten
Open ik hem echter niet
Dan blijft de dood in mij rondrennen
Als op een gelukkige muur van de dood
De dood fluistert me woorden in
En het is ook de dood die me zijn geweldige gezondheidskuren voorschrijft
 
Ik ben bang van de dood en toch ren ik dagelijks naar hem toe
Met mijn door hitsige damestandjes geopende gulp
En dansend
 
Nu staat de dood tegen mij op
Legt zijn voorpoten op mijn schouders
En besnuffelt me maar ik houd niet op met bidden
 
En bijna elk echt aards ding
Is een pop met uitgestoken ogen en doorgesneden keel
Languit tussen de ironische poten van de dood
 
Van de eerste verdieping van het flatgebouw waar ik bid
Gaat mijn gebed door het raam naar buiten
Snijdt het anker door waarmee mijn flat met de aarde is verbonden
En het gebouw stijgt ten hemel op gevolgd door mijn ziel
 
Die de dagen waarop mijn leven vuilnis op zijn rug versjouwde
Ver achter zich laat
 
En verbaasd observeert hoe mijn gebed
Zich bedenkelijke familiariteiten met de engelen veroorlooft
 
En tot de negentiende hemel doordringt
Waar de dood aan kracht inboet
En zijn stem bij de stem van mijn gebeden voegt
 
En almaar verder doordringt
Tussen de eilanden van de vromen
Tussen de rijstebrijbergen van de zachtmoedigen die walgen van rijstebrij
Tussen de hete harten van de voetmatten
Waartussen ik leef waarin ik me hul waaronder ik zing
Ik blijf aan mijn gebeden hangen
En stop ook mijn handen en voeten binnen in mijn gebeden
 
Van een woeste vreugde vervuld
Almaar biddend
Dat de Heer mij telt tot diegenen
Die enkel dansen met de Naam des Heren in gedachten
En om wie de Heer een burcht vergeeft

PROLOGUL BALADEI LUI DANIEL BĂNULESCU

Fac parte din cei 20-30 de inşi care conduc lumea
Timizi neştiuţi disperaţi
De la posturile lor de comandă cu birourile răsturnate
De pe fundul genţii Diavolului
Amestecaţi printre rolele lui de scoci nori şi chitanţe
Ţinând în echilibru fragil limba lumii
Rugându-se neâncetat
Ca Dumnezeu să-i treacă între numărul acelora
Pentru care Dumnezeu iartă o cetate
 
Mi-am tras în rugăciunea mea şi mâinile şi picioarele
Am ieşit din lume ca şi cum m-aş fi smuls dintr-un viol
În care eu îmi revărsam bărbăţia
Şi tot eu ţineam fata
În care doar trecând în acea clipă pe stradă
Deveneam pentru a treia oară neîntrerupt vinovat
 
Mi-am sprijinit fruntea
De geamul răcoros al rugăciunilor mele
 
Mi-am amintit că:
‘Oricine va invoca Numele lui Dumnezeu
Va fi mântuit’
Am invocat numele lui Iehova şi-am aşteptat
 
Pe strada mea locuieşte moartea
În şosetele mele se bălăceşte moartea
Prin iarba sexului iubitei mele moartea sare ca un roi de lăcuste
 
Dacă deschid gura pe buzele mele iese moartea
Dar dacă n-o deschid
Moartea continuă să alerge înlăuntrul meu
Ca pe un fericit zid al morţii
Moartea îmi şopteşte cuvintele
Şi tot moartea îmi prescrie marile ei tratamente de sănătate
 
De moarte mi-e frică şi totuşi către moarte zilnic alerg
Cu şliţul desfăcut de aţâţători colţişori de cucoană
Şi dansând
 
Acum moartea mea s-a ridicat către mine
Mi-a pus labele ei din faţă pe umeri
Mă adulmecă uşor dar nici eu nu încetez să mă rog
 
Şi aproape orice lucru pământesc şi real
E o păpuşă cu ochii scoşi şi gâtul tăiat
Tolănită între labele ironice ale morţii
 
De la etajul întâi al blocului în care mă rog
Rugăciunea mea iese pe fereastră
Taie ancora cu care blocul meu era legat de pământ
Şi blocul începe să se înalţe în văzduh urmat de sufletul meu
 
Lăsând în depărtare
Zilele în care viaţa mea căra gunoi cu spinarea
 
Observând cu surprindere cum rugăciunea mea
Îşi permite familiarităţi discutabile cu îngerii
 
Penetrând până în cel de-al nouăsprezecelea cer
Acolo unde moartea îşi pierde din puteri
Şi-şi uneşte glasul cu glasul rugăciunilor mele
 
Penetrând mai departe
Printre ostroavele drept-credincioşilor
Printre munţii de pilaf ai celor blânzi şi dezgustaţi de pilaf
Printre inimile fierbinţi ale covoraşelor de şters pe picioare
Printre care vieţuiesc cu care mă învelesc şi de sub care cânt
Rămân atârnat de rugăciunile mele
Trăgându-mi în interiorul rugăciunilor mele şi mâinile şi picioarele
 
Plin de o bucurie sălbatică
Rugându-mă neîncetat
Ca Dumnezeul meu să mă treacă între numărul acelora
Care dansează numai cu Numele Dumnezeului lor în minte
Şi pentru care Dumnezeu iartă o cetate
Close

PROLOOG TOT DE BALLADE VAN DANIEL BĂNULESCU

Ik behoor tot de twintig dertig lieden die schuchter
Onbekend en vertwijfeld de wereld regeren
Vanuit hun commandoposten met omgekiepte bureaus
Vanaf de bodem van de aktetas van de Duivel
Te midden van zijn rolletjes plakband wolken en kwitanties
Wakend over het fragiele evenwicht van de wereldtaal
En almaar biddend
Dat de Heer hen telt tot diegenen
Om wie de Heer een burcht vergeeft
 
Ik heb in mijn gebed ook mijn handen en voeten gestopt
Ik verliet de wereld alsof ik me aan een verkrachting had onttrokken
Waarbij zich mijn lid uitstortte
Terwijl ík het meisje vasthield
Waarbij ik mij terwijl ik op dat ogenblik gewoon over straat liep
Voor de derde maal op rij schuldig maakte
 
Ik leunde mijn voorhoofd
Tegen het koele raam van mijn gebeden
 
Ik herinnerde me dat:
‘Ieder die de Naam des Heren aanroept
Behouden zal worden’
Ik riep de naam van Jehova aan en ik wachtte
 
In mijn straat woont de dood
In mijn sokken ploetert de dood
In het gazon van het geslacht van mijn geliefde hupt de dood rond als een zwerm sprinkhanen
 
Open ik mijn mond dan komt tussen mijn lippen de dood naar buiten
Open ik hem echter niet
Dan blijft de dood in mij rondrennen
Als op een gelukkige muur van de dood
De dood fluistert me woorden in
En het is ook de dood die me zijn geweldige gezondheidskuren voorschrijft
 
Ik ben bang van de dood en toch ren ik dagelijks naar hem toe
Met mijn door hitsige damestandjes geopende gulp
En dansend
 
Nu staat de dood tegen mij op
Legt zijn voorpoten op mijn schouders
En besnuffelt me maar ik houd niet op met bidden
 
En bijna elk echt aards ding
Is een pop met uitgestoken ogen en doorgesneden keel
Languit tussen de ironische poten van de dood
 
Van de eerste verdieping van het flatgebouw waar ik bid
Gaat mijn gebed door het raam naar buiten
Snijdt het anker door waarmee mijn flat met de aarde is verbonden
En het gebouw stijgt ten hemel op gevolgd door mijn ziel
 
Die de dagen waarop mijn leven vuilnis op zijn rug versjouwde
Ver achter zich laat
 
En verbaasd observeert hoe mijn gebed
Zich bedenkelijke familiariteiten met de engelen veroorlooft
 
En tot de negentiende hemel doordringt
Waar de dood aan kracht inboet
En zijn stem bij de stem van mijn gebeden voegt
 
En almaar verder doordringt
Tussen de eilanden van de vromen
Tussen de rijstebrijbergen van de zachtmoedigen die walgen van rijstebrij
Tussen de hete harten van de voetmatten
Waartussen ik leef waarin ik me hul waaronder ik zing
Ik blijf aan mijn gebeden hangen
En stop ook mijn handen en voeten binnen in mijn gebeden
 
Van een woeste vreugde vervuld
Almaar biddend
Dat de Heer mij telt tot diegenen
Die enkel dansen met de Naam des Heren in gedachten
En om wie de Heer een burcht vergeeft

THE PROLOGUE OF THE BALLAD OF DANIEL BĂNULESCU

I’m one of the 20 or 30 timid unknown desperate guys
Who rule the world
From their command posts with overturned desks
Somewhere at the bottom of the devil’s satchel
Mixed up with his rolls of Scotch Tape clouds and receipts
Keeping the world’s tongue in a fragile equilibrium
Praying ceaselessly
That God number me among those
For whose sake He’d forgive a citadel
 
I introduced both my hands and my feet in my prayer
I ventured forth into the world like I’d been snatched from a rape
In which I poured out my manhood
And I held the girl, too
In which just walking down the street at the moment
Was more than enough for me to be guilty a third time in a row
 
I leaned my forehead
Against the cool windowpane of my prayers
 
I remembered that:
“All who name the name of the Lord
Will be saved”
I named Jehovah’s name and waited
 
On my street death lives
In my socks death wallows
Through the grass of my lover’s sex death leaps like a swarm of locusts
 
If I open my mouth death emerges between my lips
But if I don’t open my mouth
Death keeps racing inside me
As on a rejoicing wall of death
Death whispers words to me
And death prescribes her boundless health treatments
 
I’m afraid of death but every day I still run straight toward death
With my fly opened by the wench’s inciter-incisors
And dancing
 
Now death rears up against me
She rests her front paws on my shoulders
She sniffs me gently but I don’t stop my prayers
And almost every real terrestrial thing
Is a doll whose eyes were plucked out, throat cut
Sprawled between death’s ironic paws
 
From the first floor of the apartment house where I pray
My prayer emerges out of a window
It cuts the anchor by which my building was tethered to earth
And the apartment begins to rise in the air followed by my soul
 
Leaving far behind
The days when life hauled garbage on its back
 
Noticing with surprise that my prayer
Allows questionable familiarities with the angels
 
Penetrating as high as the nineteenth sky
Where death loses her powers
And unites her voice with the voice of prayers
 
Penetrating farther
Through the islets of the true believers
Through the pilaf mountains of the meek and disgusted with pilaf
Through the hot heart of the mats for wiping your feet
Through which I live with which I wrap myself under which I sing
I remain suspended to my prayers
Introducing both my hands and feet in my prayers
 
Filled with wild joy
Praying ceaselessly
That God number me among those
Who dance with only the Name of their Lord filling their minds
For whose sake He’d forgive a citadel

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère