Poetry International Poetry International
Artikel
'Ik trek mijn species aan' van Sasja Janssen (Querido)

'Ik trek mijn species aan' van Sasja Janssen

Tineke de Lange
18 november 2014
Uit het juryverslag bij nominatie: In deze uitdagend beklijvende bundel heeft Sasja Janssen ‘genoeg over ik gedicht’. In een fabelachtig echt spel tussen begin en einde en alles daartussenin, worden soorten van mensen geboren die vervolgens trachten te overleven. Misschien is seksualiteit het enige houvast, of in elk geval een benadering van identiteit. Zonder de soortnaam vrouw, is er geen beginnen aan. En dan nog: ‘Ik red het niet, dat gedoe over leven en dood’. De zinnen in 'Ik trek mijn species aan' prikkelen, pesten, doen lachen en nadenken in een perfect aan elkaar geregen korset van woorden.
Tot vandaag alleen woorden gebruikt, maar zijn daarmee
moeten ophouden, de ramen dampen van onze gist

door het spartelende, het vallende, het tedere, het misselijke
het zoete, het vleselijke, het blauwige bengelen om elkaars hals.

We hebben ons gezongen. We hebben ons voor het eerst.


Sasja Janssens bundel Ik trek mijn species aan’ opent met een motto ontleend aan W.F. Hermans en komt uit Nooit meer slapen: 'dat ik altijd en in alles weerloos, machteloos en vervangbaar als een atoom ben'. Als het ik zo weinig voorstelt, is het denkbaar eerder voor ‘het species’ te kiezen. Dat doet Sasja Janssen ook, maar wel op een eigenzinnige individuele manier. Juist in de manier waarop ze het ik omzeilt door het onbestemde ontstaan van het leven stem te geven en door de alomtegenwoordige seksualiteit een haast op zichzelf staande aanwezigheid te laten zijn, wordt de lezer voortdurend geconfronteerd met het begrip ik en met het ik van de dichter als schepper van zijn of haar poëzie. ‘Ik trok daarna mijn species uit, om te zien of ik leeg was / om te zien of ik dat durfde, de bloedeloosheid ik durfde. / De anderen loerden naar hoe ik was, dat er niets van me / overbleef, moest er wat overblijven van mij of iets?’.  Dit gedicht uit de titelreeks is een scherp en ontnuchterend commentaar op de gemeenplaats dat de dichter zichzelf uitdrukt in zijn poëzie en dat lezers naar die dichter, naar de persoon van vlees en bloed die de dichter ook is, zitten te zoeken.
 
Rutger Cornets de Groot merkt in dit kader op dat bij Sasja Janssen in moderne vorm iets terugkeert ‘van het aloude begrip ‘persoonlijkheid’, dat ooit een criterium was voor de waarde van literatuur. Er werd het vermogen van een auteur onder verstaan om tegenstellingen in zich te verenigen en niet alleen te zijn wie hij was, maar ook wie hij niet was, of wie hij worden kon. De dichter valt dan niet samen met wie hij is, maar hoeft van zichzelf ook geen afstand te doen.’ Zoals Janssen schrijft in het eerste gedicht van de cyclus ’Omdat ik reizen moet’: ‘Ik draag mee mijn grenzeloosheid als wapen / mijn bloed tegen koortsen en knokkelangst / ontelbare landkaarten zodat ik weet waar ik niet moet zijn/’
 
Deze bundel heeft het geweld en de energie van Bijbelboeken. ‘Toch het begint’ lijkt  Genesis en Apocalyps tegelijkertijd, waarin zowel het uitdijen van de mensheid in gang gezet wordt als het bederf van de aarde wordt aangekondigd: ‘In het voorlaatste wachtte iemand wachtte / en zagen de mensen stijve hemels, apennachten uit feromonen / de hel losjes om de hals / spikkels vielen van vogels, quarks werden zwaar zo zwaar / melk droop van de akkers, meisjes dansten in borsten, dansen / derwisj gelijk, om maar wat te noemen, iemand gaf geen namen meer.’ Probeer in die uiteenvallende werkelijkheid het ik maar eens te behouden en een nieuwe coherentie te vinden. Eén middel om samenhang te zoeken, is de taal: ‘we praten onze botten graag bij elkaar’, zegt Sasja Janssen in het derde gedicht uit de cyclus ‘Toch het begint’, maar in het slotgedicht wordt de waarde ervan betwist: ‘Ssst, praten is voer voor de waan.’
 
Met zoveel woorden de betrekkelijkheid van woorden bezingen en daar indringende poëzie van maken is een kunst op zich. ‘Tot vandaag alleen woorden gebruikt, maar zijn daarmee / moeten ophouden, de rampen dampen van onze gist // door het spartelende, het vallende, het tedere, het misselijke / het zoete, het vleselijke, het blauwige bengelen om elkaars hals. // We hebben ons gezongen. We hebben ons voor het eerst.’
 
Een uitdagend beklijvende bundel noemt de jury van de VSB Poëzieprijs Sasja Janssens Ik trek mijn species aan. ‘In een fabelachtig echt spel tussen begin en einde en alles daartussenin, worden soorten van mensen geboren die vervolgens trachten te overleven. Misschien is seksualiteit de enige houvast, of in elk geval een benadering van identiteit. Zonder de soortnaam vrouw, is er geen beginnen aan.’
The poems listed below from Ik trek mijn species aan (I put on my species), nominated for the VSB Poetry Prize, were translated from the Dutch by Willem Groenewegen.
Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère