Poetry International Poetry International
Gedicht

Threa Almontaser

AND THAT FAST, YOU’RE THINKING ABOUT THEIR BODIES

EN OPEENS DENK JE AAN HUN LICHAMEN

Op een rooftop-party dans je in de buurt van elke dakrand.
Iemand laat een ring vallen in een glas, in je hoofd
het gerinkel van een gebruikte kogel, nog heet, en opeens
is het dakterras bedekt met draden, schutters,
en je denkt aan muiterij, MK-47’s,
twee steden grijpend naar elkaars gekneusde
keel terwijl jongens je heupen proberen vast te houden,
blijf dansen. De oorlog zit in je heupen.
Je handen. Je draagt het in alles. Je wikkelt
je haar erin. Je plukt het uit je wenkbrauwen.
Het dakterras is weids en zorgzaam, te regenachtig
of soms bewierookt, en je denkt niet aan
bang zijn voor wat een wolk in het vizier kan hebben
en kan doden. Je eet dragon rolls, roze gepeperde
geitenkaas, en de oorlog dringt je binnen. Je staart
naar Stilleven met Bloemen en Fruit
en het rozenveld op het doek schreeuwt
oorlog. Hier samen met een dokter en je zwangere
tante die nog geen Engels heeft geleerd, enkel oorlog
spreekt. Vrienden in Greensboro worden opgepakt
door verveelde agenten, zonder reden in elkaar geslagen,
en die vuisten dragen oorlog mee. Tijdens een sollicitatiegesprek
kerf je jezelf in een bekende witte vorm
en dit hernoemen is een vorm van oorlog.
Je maakt een paspoortfoto, er werd je opgedragen te lachen
zonder tanden, de flits een felle oorlog.
Je staat aan de andere kant van genade
met je grasvelden en gemorste drankjes,
waar in nachten verlossers over je waken.
Hier rust iedereen op daken, afgestudeerd
en bezongen, starend naar een hemel die ze niet
laat bloeden. Op het strand, je bent tot aan je nek
begraven, oefent het dood-zijn, knus in je
zelfgekozen graf, overal fladderen meeuwen,
golven razen dichterbij, en opeens denk je
aan een groezelig woestijnmeisje dat kleine stenen
in haar sjaal droeg, ze heen en weer schudde,
en zei, Dit is vast hoe de zee klinkt.

AND THAT FAST, YOU’RE THINKING ABOUT THEIR BODIES

At a rooftop party, you dance near every edge. 
Someone drops a ring in glass, in your head 
the clink of a used bullet, still hot, and that fast 
the rooftop is covered with wires, riflemen, 
and you’re thinking about mutiny, MK-47s, 
two cities clawing at each other’s bruised 
throats while boys try to hold your hips, 
keep dancing. The war is on your hips. 
Your hands. You wear it all over. You wrap 
your hair in it. Pluck it from your eyebrows. 
The rooftop is wide and caring, too rained 
or sometimes incensed, and you never once 
think to be afraid of what could arrow a cloud 
and kill it. You eat volcano rolls, pink pepper 
goat cheese, and the war enters you. You stare 
at Still Life with Flowers and Fruit 
and the glade of roses scream 
war. Here with a doctor and your pregnant 
aunt who hasn’t yet learned English, only speaks 
in war. Friends in Greensboro get picked up 
by bored police, get beat up for no reason, 
and those fists carry war. At a job interview 
you carve yourself into a white-known shape
and that renaming is a kind of war. 
You take a passport photo, told to smile 
without teeth, the flash a bright war. 
You’re on the other side of mercy
with your meadows and fluffed spillage,
where nights are creamed with saviors. 
Here everyone rests on roofs graduated 
and sung, gazing at a sky that won’t 
bleed them. At the beach, you’re buried 
to the neck, practicing dead, snug in your 
chosen tomb, gulls flittering on all sides, 
waves fleshing closer, and that fast you’re thinking 
of a grubby desert girl who placed small stones 
in her scarf, shook it back and forth,
said, This is what the sea must sound like

Close

EN OPEENS DENK JE AAN HUN LICHAMEN

Op een rooftop-party dans je in de buurt van elke dakrand.
Iemand laat een ring vallen in een glas, in je hoofd
het gerinkel van een gebruikte kogel, nog heet, en opeens
is het dakterras bedekt met draden, schutters,
en je denkt aan muiterij, MK-47’s,
twee steden grijpend naar elkaars gekneusde
keel terwijl jongens je heupen proberen vast te houden,
blijf dansen. De oorlog zit in je heupen.
Je handen. Je draagt het in alles. Je wikkelt
je haar erin. Je plukt het uit je wenkbrauwen.
Het dakterras is weids en zorgzaam, te regenachtig
of soms bewierookt, en je denkt niet aan
bang zijn voor wat een wolk in het vizier kan hebben
en kan doden. Je eet dragon rolls, roze gepeperde
geitenkaas, en de oorlog dringt je binnen. Je staart
naar Stilleven met Bloemen en Fruit
en het rozenveld op het doek schreeuwt
oorlog. Hier samen met een dokter en je zwangere
tante die nog geen Engels heeft geleerd, enkel oorlog
spreekt. Vrienden in Greensboro worden opgepakt
door verveelde agenten, zonder reden in elkaar geslagen,
en die vuisten dragen oorlog mee. Tijdens een sollicitatiegesprek
kerf je jezelf in een bekende witte vorm
en dit hernoemen is een vorm van oorlog.
Je maakt een paspoortfoto, er werd je opgedragen te lachen
zonder tanden, de flits een felle oorlog.
Je staat aan de andere kant van genade
met je grasvelden en gemorste drankjes,
waar in nachten verlossers over je waken.
Hier rust iedereen op daken, afgestudeerd
en bezongen, starend naar een hemel die ze niet
laat bloeden. Op het strand, je bent tot aan je nek
begraven, oefent het dood-zijn, knus in je
zelfgekozen graf, overal fladderen meeuwen,
golven razen dichterbij, en opeens denk je
aan een groezelig woestijnmeisje dat kleine stenen
in haar sjaal droeg, ze heen en weer schudde,
en zei, Dit is vast hoe de zee klinkt.

AND THAT FAST, YOU’RE THINKING ABOUT THEIR BODIES

Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère