Poetry International Poetry International
Poem

Juana Adcock

KLAAGZANG VAN DE GITAAR

Onlangs kwam ik tot de conclusie dat ik een gitaar ben.
Ik had al talloze aanwijzingen gekregen, maar
tot nog toe
was ik daar blind voor geweest.
Allereerst zijn er natuurlijk mijn fraaie welvingen
de resonerende holte in mijn borst
mijn stijve armen
de spanning van snaren waardoor mik verbonden blijf
met menige schrikaanjagende noot van vroeger.
Daaraan moeten we mijn vermogen toevoegen om mijn lichaam
af te stemmen op dat van een musicus
mijn liefde voor de getallen 5 en 12
mijn aanleg om te klinken mits er op me wordt getokkeld
mijn onontkoombare positie als voorwerp
mijn bindingen met balkons en slechte dichters
mijn herhaalbaarheid in simpele akkoorden
mijn stoffige hals
mijn vaste vorm
mijn frustratie dat ik niet een hoed ben
of een vogel
of een boom
of dan ten minste een viool.
Elke dag sta ik vroeg op voor mijn werk
hang aan een muur
of een schouder
of zit op een knie
en herhaal de woorden van de doden
woorden die niet van mij zijn
werktuig van de theatrale
oude huls.

Eén gedachte, eentje maar
geeft me troost: dat alle eindes kunstmatig zijn.
Niets begint of eindigt. Zelfs ik
begon niet bij mijn navel of eindig bij mijn huid.





THE GUITAR’S LAMENT

THE GUITAR’S LAMENT

I recently reached the conclusion that I am a guitar.
There were numerous clues that suggested the above, but
until now
I had lived blind to them.
Firstly there are of course my handsome curves
the resonant hollow in my chest
my stiff arms
the tension of strings that keep me tied
to who knows what hair-raising notes of the past.
To that we must add my ability to align my body
against that of a musician
my fondness for the numbers 5 and 12
my being able to sound only when strummed
my inevitable position as an object
my connection to balconies and bad poets
my repeatability in simple chords
my dusty fretboard
my fixed form
my frustration at not being a hat
or a bird
or a tree
or a violin at least.
Every day I rise early for work
hang from a wall
or a shoulder
or sit on a knee
and repeat the phrases of the dead
phrases that are not mine
lever of the histrionic
ancient shell.

One thought and only one
brings me solace: that endings are mere artifice.
Nothing starts or ends. Not even I
started at my navel or end at my skin
Close

KLAAGZANG VAN DE GITAAR

Onlangs kwam ik tot de conclusie dat ik een gitaar ben.
Ik had al talloze aanwijzingen gekregen, maar
tot nog toe
was ik daar blind voor geweest.
Allereerst zijn er natuurlijk mijn fraaie welvingen
de resonerende holte in mijn borst
mijn stijve armen
de spanning van snaren waardoor mik verbonden blijf
met menige schrikaanjagende noot van vroeger.
Daaraan moeten we mijn vermogen toevoegen om mijn lichaam
af te stemmen op dat van een musicus
mijn liefde voor de getallen 5 en 12
mijn aanleg om te klinken mits er op me wordt getokkeld
mijn onontkoombare positie als voorwerp
mijn bindingen met balkons en slechte dichters
mijn herhaalbaarheid in simpele akkoorden
mijn stoffige hals
mijn vaste vorm
mijn frustratie dat ik niet een hoed ben
of een vogel
of een boom
of dan ten minste een viool.
Elke dag sta ik vroeg op voor mijn werk
hang aan een muur
of een schouder
of zit op een knie
en herhaal de woorden van de doden
woorden die niet van mij zijn
werktuig van de theatrale
oude huls.

Eén gedachte, eentje maar
geeft me troost: dat alle eindes kunstmatig zijn.
Niets begint of eindigt. Zelfs ik
begon niet bij mijn navel of eindig bij mijn huid.





KLAAGZANG VAN DE GITAAR

Onlangs kwam ik tot de conclusie dat ik een gitaar ben.
Ik had al talloze aanwijzingen gekregen, maar
tot nog toe
was ik daar blind voor geweest.
Allereerst zijn er natuurlijk mijn fraaie welvingen
de resonerende holte in mijn borst
mijn stijve armen
de spanning van snaren waardoor mik verbonden blijf
met menige schrikaanjagende noot van vroeger.
Daaraan moeten we mijn vermogen toevoegen om mijn lichaam
af te stemmen op dat van een musicus
mijn liefde voor de getallen 5 en 12
mijn aanleg om te klinken mits er op me wordt getokkeld
mijn onontkoombare positie als voorwerp
mijn bindingen met balkons en slechte dichters
mijn herhaalbaarheid in simpele akkoorden
mijn stoffige hals
mijn vaste vorm
mijn frustratie dat ik niet een hoed ben
of een vogel
of een boom
of dan ten minste een viool.
Elke dag sta ik vroeg op voor mijn werk
hang aan een muur
of een schouder
of zit op een knie
en herhaal de woorden van de doden
woorden die niet van mij zijn
werktuig van de theatrale
oude huls.

Eén gedachte, eentje maar
geeft me troost: dat alle eindes kunstmatig zijn.
Niets begint of eindigt. Zelfs ik
begon niet bij mijn navel of eindig bij mijn huid.





Sponsors
Gemeente Rotterdam
Nederlands Letterenfonds
Stichting Van Beuningen Peterich-fonds
Ludo Pieters Gastschrijver Fonds
Lira fonds
Partners
LantarenVenster – Verhalenhuis Belvédère